Lezingen:
'Kom naar ons toe, leer ons te leven' dat zongen we zojuist
in ons openingslied. Dat is, denk ik, ook de drijfveer waar-om
we ie-dere zondag samenkomen. Vandaag komen woorden van Jesaja,
Matteus en Openbaringen naar ons toe. Daaruit zullen we de blijde
boodschap moeten zoeken voor ons verdere leven. Alle teksten gaan
over een feest. Niet zomaar een feestje, maar een groots feest:
een bruiloftsfeest dat God vanaf het begin voor ieder mens bereid.
God houdt van mensen met een tomeloze lief-de en wenst hun geluk,
vrede en vreugde. Niet alleen na de dood, nee, ook tijdens ons
menselijke bestaan. Jammer genoeg zijn er ook duivels in onze
wereld, om er een paar te noemen: angst, ziekte, afgunst en hebzucht.
Zij maken het ons soms onmo-ge-lijk zicht te houden op het feest
dat het leven eigen-lijk voor iedereen zou moe-ten zijn. Ikzelf
bleef haken achter de laat-ste re-gels van de Evan-gelielezing,
omdat zo'n harde, bijna wrede houding van onze gastheer, God zelf,
absoluut niet past bij mijn Gods-beeld. Er stak in die woorden
een duiveltje dat mijn zicht vertroebelde. Misschien overkomt
u hetzelfde; ik zal in mijn overweging trachten uw blik te openen
voor de troostrij-ke, misschien wat moeilijk te ontdekken, blijde
bood-schap.
Laten we even rust zoeken, onze zorgen en angsten van ons af laten
glijden om ruimte te maken voor de Eeuwige.
Vrede, mijn hart! Houd een moment stil.
En Gij, spreek uw woorden in het stilzwijgen.
Ik buig mij voor u; ik houd mijn lamp omhoog
om uw weg bij te lichten.
De woorden van Jesaja, het visioen uit Openbaring, ze zijn
beiden opgetekend om mensen op te wekken in tijden van ver-drukking
en vernietiging. Welke ellende jullie te verduren hebben in het
leven, God wil het niet zo; dat is de boodschap. God wil dat er
plaats is voor iedereen, speciaal voor hen die zwak zijn door
welke omstandigheid dan ook. Een hemel op aarde moet er komen,
een feest op uitnodiging van God zelf. Dat rijk van God, dat bruiloftsfeest
is er al zelfs. Daar waar mensen voor elkaar opkomen, elkaar steunen
en samen in opstand komen tegen het kwaad dat ik in mijn openingswoord
al noemde: die duivelse angst, duivelse ziekten, duivelse hebzucht
en jaloe-zie. Ze kunnen in onszelf zitten, maar ook buiten en
zonder ons de macht overnemen en waar vrij leven onmogelijk maken.
Dan blijft er alleen nog die doodswoestijn, waar uit haat en heb-zucht
lijken vallen.
Matteus tekent uit Jezus mond een soortgelijk verhaal op. Ook
nu gaat het over het koninkrijk der hemelen dat vergeleken wordt
met een bruiloftsfeest. Jezus voegt er alleen nog iets aan toe.
De gastheer blijkt behalve uitnodigend een recht-vaar-dig gast-heer
te zijn. De genodigden die hij tot zijn vrienden en hel-pers re-kent
blij-ken geen echte vrienden te zijn. Wat van hen ver-wacht mocht
worden, namelijk: dat zij zich zouden ver-heugen over de wens
van God om te delen in Zijn vreugde over de schepping, blijken
ze totaal onbelangrijk te vinden. Hun pri-oriteit ligt bij het
vergroten van hun macht, bezit, aan-zien en kapi-taal. Als ze
voor de tweede keer herinnerd wor-den aan God's uitno-diging-,
gaan ze zelfs zo ver de die-naren te ver-moor-den. Ze weten wat
ze doen en wensen niet gedwars-boomd te worden op de weg die ze
hebben gekozen! Welke mensen zijn dat?
Over de hoofden van de toehoorders heen sprak Jezus destijds tot
de farizeeërs en schriftgeleerden. Zij hadden de taak mee
te werken om Gods Rijk op aarde te vestigen, maar bekommerden
zich niet om het welzijn van de gewone man en praalden slechts
met hun kennis van goed en kwaad, wetsregels en riten.
Te weten tot wie Jezus zich richtte, maakt duidelijk waarom in
deze gelijkenis sprake is van vernietiging van die genodigden.
Die mensen bestaan nog steeds in onze maatschappij. Mensen die
weet hebben van God, tot leidinggevende banen zijn geroepen door
hun van God verkregen talenten en vanaf dat moment zi-ch uit-sluitend
inzetten voor eigen gewin, hoogstens zich inzetten voor de eigen
klas-se. Geen oog hebben voor de zogenaamde on-derlaag van de
maatschappij of voor de schepping in zijn ge-heel. Zelfs zijn
dat dikwijls de mensen waar we hoog te-gen-op-zien.
Maar hoe kij-ken we nu aan tegen de tekst over die man zon-der
brui-lofts-kle-ding, die ook zo'n af-schuwe-lijk lot be-schoren
is? Aller-eerst moe-ten we dan ach-terhalen welk feest-kleed gevraagd
wordt op deze bijzon-dere party. Het kan onmo-gelijk over gewoon
fees-te-lijke kleding gaan, want als mensen uit alle windstreken
on-ver-wachts van de hoek van de straat geplukt wor-den, zal er
toch geen in fees-telijke kleren rond-lopen niet-waar? Goeden
en slechten zijn binnengehaald en ko-ning God spreekt slechts
een bezoeker aan. Niet bars trou-wens, maar liefdevol; Hij spreekt
hem aan als 'vriend'.
Ik denk dat die kleding onzichtbaar is voor ons. God zelf zal
ieder aanzien en ieder tooien met een schoonheid die hij of zij
ver-die-nt. Hij weet wat we waard zijn: hoeveel anderen we hebben
opgetild uit ellende, getroost in verdriet, welke nood we hebben
gele-nigd, welk onrecht we hebben uitgeroeid, aan wie we trouw
zijn geweest, welk mens we in zijn unieke waarde hebben bevestigd.
Uit die voor God waardevolle levensdaden- zal het feestkleed gemaakt
zijn. Een zo'n daad kan zelfs voldoen-de zijn. Laten wij dus nimmer
oordelen over an-de-ren. Wij zien be-perkt, hebben geen weet van
ach-ter-grond, tra-gedies en om-stan-digheden. Laten we het oordeel
maar aan onze God laten. Hij laat ook slechten toe staat er in
de evangelie-tekst, niet-waar? Men-sen die wij al als boef of
slechte-rik heb-ben inge-deeld blijken in Zijn ogen smetteloos
ge-kleed.
Eigenlijk kom ik tot de conclusie dat de Matteus-lezing uit-gesproken
van belang is in het huidige Ik-tijd-perk. Ieder is voor zijn
eigen feestkleed verantwoorde-lijk, dat sluit mooi aan op alle
ik-gerichtheid. Geen ander kan het voor je rege-len, nee je bent
zelfs afhankelijk van het welzijn van de ander. Kapi-taal of macht
zijn van geen nut om het te ver-wer-ven. Dit is wel een vreemd
slot voor een overweging, maar het geeft wel stof om over na te
denken.
Amen.
Ik-zal-er-zijn is voor u om u de juiste weg te wijzen.
Ik-zal-er-zijn is achter u om u te beschermen tegen gevaar.
Ik-zal-er-zijn is in u om u te troosten bij verdriet.
Ik-zal-er-zijn is boven u om u te zegenen.
Zo zegene u God,
vandaag, morgen en in eeuwigheid. Amen. (St.Patrick 7e eeuw)