Bijdrage Fred Vos - viering 12 februari 2006
 
 

Voorganger: Fred Vos

Lector: Hedwig Buren

 
 

 

Lezingen:

Leviticus 13; 1-2, 44-46

Jac. 5; 13-15

Marcus 1; 40-55

 
         
 

Thema: Omzien naar elkaar

         
 

Overweging.

In het aan Leviticus voorafgaande boek Exodus wordt beschreven hoe Mozes in de derde maand na de uittocht uit Egypte, bij de aankomst in de woestijn Sinaï voorschriften van JHWH (de onnoembare) ontvangt.

Naast de tien geboden, de tien oerregels, ontvangt hij allerlei andere richtlijnen. Het zijn voorschriften zoals bijvoorbeeld inzake de eredienst, rechten van de Hebreewse slaven, rechten van de naaste, voorschriften over hulpbehoevenden. Alles wat het leven in een gemeenschap raakt, wordt in richtlijnen gevat.

De verzameling ex-slaven, van oorsprong veehoeders en nomaden, die zich heeft losgetrokken uit de slavernij onder een overheersende en onderdrukkende mogendheid kan zo beginnen zijn nieuwe samenleving te organiseren en structuur te geven.

Maar kennelijk zijn deze richtlijnen niet voldoende. In de samenleving in de woestijn is behoefte aan een veel nauwkeuriger uitwerking ervan. De richtlijnen in Leviticus zijn de door God zelf aan Mozes gegeven regels om te overleven in een vijandige natuur. De tenuitvoerlegging van deze regels ligt bij de afstammelingen van Levi, de naamgever van het boek, behorend tot de priesterkaste.

Hoofdstuk één, de versen 1 en 2 uit het boek Leviticus luiden:

“ 1 De HEER riep Mozes en zei vanuit de ontmoetingstent tegen hem:
2 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als iemand van jullie de HEER een offer uit de veestapel wil aanbieden, moet dat een rund, een schaap of een geit zijn. “

In de volgende 15 versen van hoofdstuk 1 wordt vervolgens tot in detail beschreven waaraan een brandoffer moet voldoen.

Hetzelfde gebeurt in hoofdstuk 2 over het graanoffer, in volgende hoofdstukken staan alle bepalingen over het vredeoffer , over het reinigingsoffer, het herstel offer, over reinheid en hygiëne en tal van andere praktische en minder praktische zaken.


De drie verzen uit hoofdstuk 13 die wij eerder lazen, betreffen slechts een kort deel van alle voorschriften omtrent ‘vraat'.

‘Vraat' is de aanduiding in de nieuwste bijbelvertaling voor allerlei huidziekten. In eerdere vertalingen wordt gesproken over melaatsheid, maar de veelheid van beschrijvingen van huidaandoeningen in de in totaal 59   verzen van hoofdstuk 13 is te groot om deze alleen onder de noemer van lepra te brengen.

Vaststelling van ‘vraat' door een priester heeft zeer ernstige gevolgen voor degene die besmet is. De richtlijnen zorgen ervoor dat de diagnose met de uiterste zorg wordt omkleed. Maar wordt de ziekte vastgesteld dan zijn de gevolgen voor de betrokkene desastreus.

Ziekten en medische problemen behoren tot het krachtenveld van leven en dood. De reinheidswetten weerspiegelen de religieuze huiver van de primitieve mens voor deze onbegrijpelijke, mysterieuze krachten die zijn begrip te boven gaan.
Geboorte, seksualiteit, ziekte en dood zijn voor de mensen uit Mozes' tijd en ook ten tijde van Jezus nog onbegrijpelijke fenomenen. Om die reden valt de behandeling ervan onder de bevoegdheid van de priesters.

Priesters worden in staat geacht tot een diagnose van de aard van een aandoening, in het licht van de toenmalige medische kennis. De priesters vervullen daarmee dus tevens de rol van arts.
Dit gegeven werpt een bijzonder licht op het verhaal van Marcus. Ook in Jezus' tijd bestaat nog geen scherp onderscheid tussen priesters en artsen zoals wij die nu kennen. Ik kom daar zo op terug.

De priester kan overigens niet anders handelen dan in Leviticus staat beschreven.
Hij heeft de verantwoording en de zorg voor de gemeenschap die aan hem is toevertrouwd en waarnaar hij moet omzien. De priester wordt geacht die maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn, zodat de infectie zich niet kan verbreiden. In de tijd van Mozes en Jezus leidt dat onverbiddelijk tot het isoleren en het verbannen van de besmette persoon uit de gemeenschap. De balling moet daarbuiten bivakkeren, aan de rand van de samenleving. De mensen mijden hem. Eigenlijk wordt de balling al tijdens zijn leven dood verklaard.
Dit klinkt onmenselijk en cru – en dat is het ook – maar in die tijd, zonder de krachtige geneesmiddelen die wij heden ten dage tot onze beschikking hebben, is het werkelijk het enige middel voor het behoud van de gemeenschap.

In zijn evangelie beschrijft Marcus iets ongehoords. Het verhaal vertelt over de verstoten en buiten de gemeenschap geplaatste, de balling die aan huidvraad lijdt en die naar Jezus toekomt, smekend voor hem op de knieën valt en zegt: ‘Als u dat wil kunt u mij rein maken'. En Jezus, bij het zien van het geloof van de man, krijgt medelijden en steekt zijn hand uit, raakt de man aan en zegt ‘Ik wil het, wordt rein.' … Jezus steekt zijn hand uit, raakt de man aan en zegt Ik wil het , wordt rein .

Er gebeuren hier tegelijkertijd twee schokkende zaken.
Allereerst treedt Jezus met zijn behandeling van de balling in de bevoegdheden van de priester/arts. Het is alsof Jezus wil laten zien, dat het omzien naar een naaste niet alleen een taak is, strikt voorbehouden aan de priester, maar dat iedereen dit kan, zelfs moet uitvoeren.
Alleen al dit omzien naar de ander heeft al een heilzame werking. Misschien niet fysiek, maar dan toch zeker mentaal. Iemand merkt: ik wordt gezien, men wil mij weer kennen. Wat een verlichting, wat een stimulans moet dat alleen al hebben gegeven.
En waar de priester zich beperkt tot een passief vaststellen van een diagnose of de ontstoken plekken zijn verdwenen en dus de ziekte is geweken, daar gaat Jezus mijlen verder door uit te spreken dat hij wil dat de man rein wordt.

Jezus laat met zijn handelen zien dat je helemaal geen specialist hoeft te zijn om te kunnen genezen.
Hij toont begrip voor de situatie van de balling, geeft blijk van simpel menselijk mededogen en biedt daadwerkelijke hulp, zonder te beschikken over de officiële bevoegdheid daartoe.

Wat is dan die hulp, die Jezus de zieke biedt? Zou het misschien de aandacht kunnen zijn, de aandacht voor de verschopte, weggestopte en verstoten tijdgenoot. Is het wellicht de aandacht alleen al die helende kracht heeft?

Jezus ziet om naar zijn medemens. De zwakke, zijn naaste. Hij doet wat menselijk gezien moet worden gedaan. En tenslotte zendt hij de balling, de nu gereinigde mens naar de autoriteiten om goedgekeurd te worden, zodat de gereinigde weer deel kan nemen aan het maatschappelijke leven. Jezus onderwerpt zich kennelijk aan de geldende mores. Hij trekt het gezag van de autoriteit niet in twijfel. Hij laat ons alleen zien en roept ons daarmee op, om los van de autoriteiten verantwoordelijkheid te nemen en ons het lot aan te trekken van de verstoten, buitengesloten en gemeden mens. Wij zongen het in het openingslied:

opdat wij doen het volste recht
en zijn uit U geboren
‘de minste mens een naaste zijn' …


Een naaste zijn voor de minste mens. Dat zal niet altijd eenvoudig zijn. En we moeten er zeker ook rekening mee houden dat deze handelwijze tegen ons kan werken. Want natuurlijk is de genezen patiënt dolblij vanwege zijn genezing. Natuurlijk is hij zo dolblij, dat hij de vermaning van Jezus niet ter harte neemt en luidt verkondigt wie hem dit wonder heeft bezorgd.
Jezus wenst geen voetstuk en trekt zich terug. Ironisch genoeg gaat hij naar eenzame plaatsen buiten de steden. Je zou kunnen zeggen dat hij gedwongen wordt de plaats van de balling in te nemen, die nu weer onder de mensen kan wonen. We zijn dus gewaarschuwd. Zonder offers zal dit omzien naar de ander kennelijk niet gaan.

Amen.

       
 

 

       
   
       
 


 
 

RG 2006-04-02 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl