|
Een
ambt dat dient om de kerk te dienen die de wereld dient opdat deze God
dient
Dr. Erik Borgman 13/11/07
1. Een bevriende journalist stuurde mij een bericht uit de Twentse krant
Tubantia, waaruit ik graag een paar fragmenten voorlees.
Het parochieverband Lumen Christi in Noordoost-Twente, (dat wil zeggen:
Denekamp en omgeving/eb) begint dit weekeinde met een nieuwe vorm van
liturgie: de zogeheten Tafel van Eén Viering. (…) Het gehele
pastorale team gaat hierbij voor in een eucharistieviering in één
van de grote kerken om vervolgens na de consecratie met de communie uit
te waaieren over de verschillende kerken in het parochieverband. In die
kerken is dan al een woorddienst gaande en kunnen de kerkgangers als de
pastor met het geconsacreerde brood is gearriveerd ter communie.
Deze Tafel van Eén Viering is nadrukkelijk bedoeld als een alternatief
voor de Woord-, Gebed- en Communievieringen die door de bisdomleiding
steeds verder ontmoedigd worden. De bedenker ervan, de permanent diaken
Jan Kerkhof Jonkman, verdedigt deze vorm van liturgie met de stelling
dat
“de Tafel van Eén… een viering (is) die binnen de katholieke
kerk al heel oud is. Rond 393 was het in Rome de gewoonte dat de bisschop
op zondag de eucharistie vierde in de hoofdkerk, daarbij geassisteerd
door diakens die aansluitend met het geconsacreerde brood naar de diverse
kleinere kerken in de stad gingen om het daar uit te delen aan de gelovigen.”
De Denekampse strategie staat haaks staat op wat de Nederlandse dominicanen
voor ogen staat in de brochure Kerk en ambt. Wat nog zin zou kunnen hebben
als uitdrukking van gemeenschap, is in feite toch weer een poging de schaarse
priesters efficiënter in te zetten. De gemeenschap en haar heil wordt
opnieuw ondergeschikt gemaakt aan het ambt van voorganger in de eucharistie,
het priesterambt in zijn bestaande vorm. Ik ben het van harte met mijn
broeders dominicanen die kerk en ambt schreven eens: dat klopt niet. De
vraag is niet – kan en mag niet zijn – hoeveel priesters er
beschikbaar zijn. De vraag moet zijn, de echte vraag is: wat gelovige
gemeenschappen nodig hebben aan voorgangers en ambtsdragers. Hoe wordt
een gemeenschap goed geleid en gevormd, en hoe blijft daarbij zichtbaar
dat de locale gemeenschap niet zelf bij elkaar komt, maar bij elkaar wordt
geroepen door God die oproept tot verbondenheid met haar of hem, door
Jezus de Gezalfde die present is in het breken van het brood als zijn
voedend lichaam en het delen van de wijn als het bloed dat mensen samenbrengt
als zijn nieuwe lichaam, door de Geest die haar zendt naar al die plaatsen
waar Gods aanwezigheid onder mensen geëerd moet worden?
2. Het interessante is echter dat de kerk van de vierde eeuw, die diaken
Kerkhof Jonkman als navolgbaar voorbeeld aanhaalt, dit precies wist. Precies
de praktijk van de ene bisschop die via zijn diakens de eucharistie naar
gemeenschappen elders uitstuurde, werd onwerkbaar gevonden. Historische
reconstructies lijken te laten zien dat oorspronkelijk maar twee ambten
in de kerk, opzichters of oudsten – episkopoi of presbuteroi –
om leiding te geven, en diakens om de gemeenschap op te bouwen en zorg
te verlenen. Maar toen de locale subgemeenschappen steeds meer zelfstandige
gemeenschappen werden, ontstond het ambt van presbuter, ‘priester’,
naast dat van episkopos, bisschop. Zo was duidelijk dat de plaatselijke
gemeenschap niet van buitenaf deel krijgt aan het lichaam en bloed van
Jezus de Gezalfde, maar van binnenuit Gods verbondenheid van hem met ons
vorm kon geven en als gemeenschap kon leven en dat vervolgens ook liturgisch
kon uitdrukken.
Dit drukt de sacramentele logica uit dat de Gezalfde en diens Geest helemaal
present is in elke gemeenschap en elke locale gemeenschap helemaal kerk
is, hoewel uiteraard verbonden met kerken elders. De gemeenschap hoeft
het feit dat zij ekklèsia tou theou is, niet van elders te krijgen.
Zij is zelf de gemeenschap van degenen die in de wereld uit de logica
van de wereld worden weggeroepen om zich in te voegen in een andere geschiedenis,
de geschiedenis van God met zijn wereld en haar mensen. Ondertussen bleven
deze gemeenschappen via de verbondenheid van de priesters met hun bisschop,
en via de onderlinge verbondenheid van de gemeenschap van bisschoppen
en de gemeenschap van presbuteroi, met andere gemeenschappen verbonden.
Als deze visie op de geschiedenis klopt, is de logica van de brochure
van de dominicanen die verkondigt dat de ontwikkeling van het kerkelijk
ambt de ontwikkeling van de geloofsgemeenschap volgt, helemaal niet lijnrecht
in strijd met de katholieke traditie. Het is deze logica die de traditie
zelf in het verleden gevolgd heeft.
3. Maar nu wil zij deze logica klaarblijkelijk niet volgen. Of in ieder
geval: niet als geheel, niet in haar legitieme gezagsdragers en hun standpunten.
De vraag waar velen voor staan is vervolgens: wat nu te doen.
Er is in ieder geval één ding dat wij niet kunnen doen –
maar dat is gek genoeg nu precies wat we wel lijken te doen, wat we elkaar
opleggen en onszelf laten opleggen. We kunnen niet ophouden om kerk te
zijn. We kunnen niet ophouden ons te laten samenroepen tot de dienst aan
God, ons te laten herscheppen tot het lichaam van de Gezalfde, ons te
laten uitzenden door Gods Geest. Waar dit in gevaar komt, waar de kerk
niet meer samenbrengt maar veeleer verdeelt, waar sommige ledematen van
het lichaam van de Gezalfde ondanks de vermaningen van Paulus toch tegen
anderen zeggen dat ze niet nodig zijn en zelfs een gevaar, waar de Geest
tot zwijgen wordt gebracht die ziet wat de tekenen van de tijd zijn en
daaromheen mensen samenroept om de God van hemel en aarde, de God van
oorsprong en toekomst die zich in deze tekenen doet kennen als de God
van onze geschiedenis, daar mogen individuen en groepen niet alleen iets
doen, daar moeten zij iets doen om dat spreken van de Geest weer hoorbaar
te maken en er consequenties uit te trekken. Als ons duidelijk is dat
wij om deze Geest van de Gezalfde en zijn God levend te houden de schriften
moeten openen om onze situatie te belichten en eucharistie moeten vieren
om ons steeds weer te laten verbinden met God en zijn Gezalfde, dan moeten
we dat doen. Desnoods buiten de bestaande regels, als dat niet kan in
de vorm die daarvoor officieel geldt en met de voorgangers die daartoe
officieel gerechtigd zijn. We mogen erop vertrouwen dat wat van ons in
de Naam van God en de Naam van de Gezalfde gevraagd wordt, ook kan wanneer
het officieel niet kan.
4. Overigens is daarmee het probleem helemaal niet weg. Het probleem moet
worden uitgehouden. Ik ben jarenlang hier, in dit huis op dit podium,
regelmatig voorgegaan in de eucharistie. Ik wist zeker dat we dat zo moesten
doen, Het was en is nodig om nieuwe vormen van voorgangerschap te vinden
en uit te proberen. Het is van ultiem belang dat een breed scala van mensen
de gemeenschap als voorganger representeert en niet alleen celibataire
mannen. Het moest en het moet zo en tegelijkertijd kon het niet, vond
en vindt ik. Je kunt geen volwaardige voorganger in de prediking en de
eucharistie zijn zonder handoplegging van bisschop en andere voorgangers.
Niet uit onvolwassen afhankelijkheid van officiële leiding, maar
om uit te drukken dat wat wij in de liturgie doen helemaal niet kan: de
Gezalfde levend onder ons present stellen in het gebaar dat wij maken,
het woord dat wij spreken, het brood dat wij breken en de beker die wij
delen. Dat kan alleen maar gebeuren omdat de Gezalfde van zijn kant ons
trouw blijft en steeds opnieuw onder ons aanwezig komt. Dat kan alleen
maar omdat wij verbonden zijn met het volk door de tijd en van over de
hele wereld, waaraan deze trouw is toegezegd. Dat kan alleen maar omdat
wij kunnen handelen namens de met God verbonden gemeenschap die wij nog
niet zijn, maar die wij bezig zijn te worden omdat God ons in de Gezalfde
steeds weer toekomst geeft. Als ik hier stond en het brood brak en de
beker ophief, dan wist is zeker dat wat ik deed moest gebeuren –
maar het kon niet. En ik hoopte dat dit besef voorlopig de plaats zou
bekleden van de ontbrekende handoplegging en wijding. Zo neemt het gebruik
van geconsacreerde hosties in de woord-, gebed- en communievieringen de
plaats in van de ontbrekende wijding en houdt zo deze plaats ook open,
houdt het gebrek zichtbaar. En dat is goed.
Ik maak hierbij drie aanvullende opmerkingen. Ten eerste: ten onrechte
wordt meestal gedacht dat de geldig gewijde, maar door de locale gemeenschap
niet geaccepteerde presbuteroi niets zouden ontberen. De aanname door
de gemeenschap van de voorganger tot haar voorganger, hoort evengoed tot
een werkelijke bekleding met het ambt. Ten tweede: met de stelling dat
de handoplegging of wijding namens de episkopoi als leiders van de bredere
geloofsgemeenschap, is niet gezegd dat de bisschoppen vrij en soeverein
kunnen beslissen wie zij toelaten. Een bisschoppencollege, ook als dat
het wereldwijde bisschoppencollege is onder leiding van de paus, heeft
de plicht te doen wat voor de leiding van de geloofsgemeenschap nodig
is. Daarom blijven de bisschoppen in gebreke als zij waardevolle kandidaten
de sacramentele bevestiging in het ambt onthouden, zeker wanneer het een
bevestiging betreft van een ambt dat ze feitelijk al lang uitoefenen.
Ten derde: er zijn veel manieren om deze episcopale bevestiging vorm te
geven. De democratische en participatieve structuur van religieuze orden,
met name die welke uit de armoedebeweging vanaf de twaalfde eeuw voorkomen,
kan bij het zoeken hiernaar ter inspiratie dienen.
5. Ik suggereerde dat we niet kunnen ophouden kerk te zijn, gemeenschap
die erop uit is volk Gods te zijn en lichaam van de Gezalfde, maar dat
we elkaar precies dit lijken aan te doen en onszelf te laten aandoen.
Dit is het punt dat ik vandaag eigenlijk vooral op tafel zou willen leggen.
Deze kwestie is en wordt naar mijn mening al veel te lang vermeden. Wij
denken er collectief niet echt over na wat het betekent ekklèsia
te zijn, tot gemeenschap samengeroepen door God, gericht op de in de Gezalfde
al begonnen en in de Geest al zichtbare toekomst. Ik zeg niet dat deze
gemeenschap van samengeroepenen nergens vorm krijgt. Ik zeg ook niet dat
er nergens besef is van wat het betekent om te weten dat dat je bestaansrede
is. En dus niet het feit dat je mooie vieringen houdt, niet het feit dat
je een zinvolle activiteit onderneemt ten dienste van de samenleving en
met name de mensen die in de marge daarvan verkeren, niet het feit dat
je mooie woorden doet klinken of dat er een inspirerende voorganger is,
niet het feit dat een gemeenschap een plaats is om in een kille wereld
even bij elkaar te schuilen.
Goed vieren, dienstbaar zijn, inspireren en opbeuren, schuilen en elkaar
troosten: het hoort allemaal bij kerk-zijn en is van grote betekenis.
Maar kerk-zijn gaat er niet in op. Kerk-zijn betekent dat het vieren,
de dienstbaarheid, de inspiratie en de troost allemaal vormen zijn om
open te staan voor en afhankelijk te zijn van de God die komt en die wij
verwachten, die niet van ons is maar van wie wij zijn: zie, ik kom spoedig.
Amen, kom, Heer Jezus (Openbaring 22, 12. 20). Wij hebben het veel te
weinig over wat dat betekent. Wij lijken vaak verbijsterend vaak te zijn
vergeten dat we er met name op gericht zouden moeten zijn te weten wat
dat betekent.
Het gaat in de brochure van de dominicanen over belangrijke dingen. Maar
verontwaardiging over priestertekort, over diocesaan wangedrag en bisschoppelijke
oekazes – hoe erg en desastreus die ook kunnen zijn en geloof mij,
ik weet waar ik het over heb – verontwaardiging over wat wordt gefrustreerd
en afgebroken en de koppigheid om het dan maar op eigen houtje te doen,
dat kan ons ook afhouden van de discussie over kerk-zijn die aan de basis
zou moeten liggen van onze verdere stappen. Ik heb het al vaker gezegd:
we hebben ons in de decennia sinds het concilie daarvan steeds weer en
onverantwoord lang af laten houden, de crisis van de Nederlandse kerkvernieuwing
is ook de crisis van de leegte die hier het gevolg van is, het gebrek
aan visie op wat kerk-zijn in de huidige situatie eigenlijk is en vraagt,
of zelfs maar gezamenlijk elan en een gezamenlijke taal om tot een dergelijke
visie te komen. Het gaat mij daarbij niet om een programma, het gaat mij
niet om een nieuwe versie van ‘de kerkelijke leer’, maar het
gaat erom dat wij opnieuw leren bespreken, op het scherp van de snede,
wat het betekent dat de kerk er niet is voor zichzelf, maar dat zij er
is voor de wereld en dat deze wereld van God is, de plaats waar God in
schepping en geschiedenis sporen heeft gezet en zet. Pas dan kunnen we
ook weer echt over het ambt spreken, want het ambt dient ervoor om een
kerk te dienen die er is om de wereld te dienen als een plaats waar God
wordt gediend.
6. Op 27 september 2007 schreven 22 besturen of groepen van priesterreligieuzen,
6 besturen of groepen van fraters- en broedersreligieuzen en 43 besturen
of groepen van vrouwelijke religieuzen een brief naar alle diocesane bisschoppen
en de Apostolische Nuntiatuur, om de brief een week later via een tiental
organisaties in de openbaarheid te brengen. Hierin verklaren de religieuzen
zich deel van een kerk die haar identiteit niet denkt te bezitten, maar
deze steeds opnieuw ontvangt door de tekenen van de tijd te verstaan en
het heden te begrijpen in het licht van de door God aangezegde toekomst,
in het perspectief van de Schrift. Hoewel onafhankelijk tot stand gekomen,
ondersteunt de brief de beweging die in de brochure Kerk en ambt gemaakt
wordt, maar verbreedt tegelijkertijd de discussie. Het bestuur van de
Nederlandse dominicanen heeft ook deze brief mede ondertekend. De religieuzen
eindigen hun brief, die onder meer te lezen is op de website van de Mariënburgvereniging
(en op deze site/red.), met een oproep tot ‘een open en breed beraad’
in de kerk van Nederland, en zeggen dat ze met het oog daarop zelf hebben
gezegd ‘voor welke waarden, welke geloofsvisie en kerkvisie’
zij staan.
Laten wij hun voorbeeld volgen. Laten we beginnen te zeggen wat ons echt
ter harte gaat, maar vooral laten we elkaar uitleggen en elkaar stimuleren
om uit te leggen waarom dat zo belangrijk is. Alleen zo kunnen we elkaar
opnieuw leren wat werkelijk van belang is, niet omdat wij dat vinden,
maar omdat wij gevonden zijn.
Erik Borgman
Auteur heeft bovenstaande toespraak gehouden op het symposium ‘Kerk
en Ambt – hoe verder?’ in de Dominicuskerk te Amsterdam op
10 november 2007, naar aanleiding van de brochure Kerk en ambt, Onderweg
naar een kerk met toekomst.Hij geeft ter achtergrond: Edward Schillebeeckx,
Kerkelijk ambt: Voorgangers in de gemeente van Jezus Christus, Bloemendaal,
Nelissen, 1980; idem: Pleidooi voor mensen in de kerk, Christelijke identiteit
en ambten in de kerk, Baarn, Nelissen, 1985; Erik Borgman: Metamorfosen,
Over religie en moderne cultuur, Kampen, Klement, 2007, blz. 246-265:
“De erosie van de hiërarchie”.
|