|
Voorgangers: Jan Andreae en Astrid Seriese
Thema: Ken je mij, wie ken je dan?
“...
ADAM, WAAR BEN JE?”, riep God.
Mens waar ben je, waar zit je, waar verstop je je?
Het is tijd om tevoorschijn te komen.
De ijskap smelt, het water stijgt,
leven op aarde moet zich opnieuw ontwikkelen.
We moeten paden betreden die we niet of nog niet zijn begaan.
Waar houd je je terug in het leven, in de wereld, groot en klein.
Kom tevoorschijn, jij daar, hier, deze ochtend.
Kom!!! ...”
1e lezing: Genesis 3:8-9
2e lezing: Delf mijn gezicht op
Overweging
“ADAM, WAAR BEN JE?”, riep God.
Mens waar ben je, waar zit je, waar verstop je je? Het is tijd om tevoorschijn te komen.
De ijskap smelt, het water stijgt, leven op aarde moet zich opnieuw ontwikkelen.
We moeten paden betreden die we niet of nog niet zijn begaan.
Waar houd je je terug in het leven, in de wereld, groot en klein. Kom tevoorschijn, jij daar, hier, deze ochtend. Kom!!
Zal ik het schreeuwen, zal ik het fluisteren, zal ik het smeken, zal ik het huilen, zal ik....
Jij daar: uitverkoren ‘jij’, uniek ‘jij’. Wie je ook bent of nog niet bent; je wordt hier, deze ochtend in deze kerk uitgenodigd om te zeggen: “Hier ben ik”. Je mag me leren kennen; ik kom tevoorschijn.
Twee weken geleden vroeg Henk mij tijdens de voorbereiding op deze dienst: “Jan, toon jij jezelf aan mij”?
Ik eh, zei ja en dacht nee. Ik zei nee en dacht ja. Mezelf tonen? Helemaal? Datgene doen waartoe ik u, jij, jullie net opriep. Natuurlijk niet, zeker niet in deze periode. Ik stamelde mezelf door het gesprek heen.
In de nachtelijke uren dacht ik: durf ik mezelf te tonen met wat voor mij nu, op dit moment in mijn leven is. Of durf ik alleen maar tegen anderen te zeggen: kom te voorschijn; houd je niet terug! Durf ik dat zelf ook? Durf ik dat?
Het antwoord de afgelopen weken was heel vaak: Nee, dat durf ik niet, ik ben bang. Werkelijk bang.
“ADAM, WAAR BEN JE?”, riep God.
Vijf weken geleden betrad ik de strook tussen Israël en Gaza. Zwaarbewaakt. Het ging mis.
Nog nooit in mijn leven heb ik zoveel kogels horen fluiten. Mijn gezicht in het zand, mijn handen gespreid. Ik dacht dat ik bang zou worden, maar ik voelde niets .
De dood is een oppermachtig opperwezen. De maaier met de zeis, de sierlijke schikgodin, hij die kinderen neemt, geliefden uit elkaar slaat, iedere oorlog wint. Zich vermomt in kanker en honger. De wonden die hij slaat.
De dood liep rakelings langs me heen, door mensengeweld.
Ik sta nog steeds te trillen op mijn benen, huil nog steeds op de fiets of zomaar bij de bakker en in de nachtelijke uren breekt het angstzweet me uit.
Iemand vroeg me: is het nou dat je bang bent voor de dood, want die heb je al vaker in de ogen gekeken.
Ik antwoordde: nee, ik ben bang voor geweld, bang voor mensengeweld. Ik ben bang voor mensen.
En het liefst verberg ik me dan.
Toon ik mezelf, tonen wij onszelf. Maar dan echt, met niet meer en niet minder. In opperste staat van kwetsbaarheid. Want alleen dan heb je niets meer te verliezen.
Naakt voor God gaan staan is hetzelfde als je bloot geven aan de ander.
Maar wij mensen, wij schamen ons voor elkaar. We denken dat we niet goed genoeg zijn en we denken dat de ander niet goed genoeg is. We wenden ons af, gaan uit verbinding, isoleren onszelf. We zeggen dat er niets aan de hand is.
Of zoals mijn vader vroeger riep: jongen, laat je niet kennen.
En als je je niet laat kennen, komt er een moment dat het de vraag is of je jezelf kent.
Ken jezelf, was het fundamentele motto van Socrates.
Met de tsunami aan prikkels in dit tijdgewricht is het zo gemakkelijk om weg te gaan bij onszelf. Weg te gaan van de stilte, weg te gaan bij de bewustzijnsvraag: wie ben ik, wat doe ik, waar ben ik op uit.
Vorig weekend was ik uitgenodigd als gast in een salon op het Over het IJ-festival. De salon ging over: Genocide: volkerenmoord en trauma.
Een opzet zoals in zomergasten, veel filmfragmenten en daaromheen een gesprek. Ik was het helemaal vergeten of misschien met opzet vergeten. Maar dat ik het vergeten was, was zeker. Ik vroeg of ik ter voorbereiding alle filmfragmenten mocht zien waarlangs het gesprek zou plaatsvinden.
Al die fragmenten gingen over menselijk geweld en alles in mijn geest, lichaam en ziel kwam in verzet. Ik wilde niet deelnemen aan dat gesprek. Ik wilde niet, wilde niet. Ik wilde me verbergen onder het dekbed. De vraag is: waarom wil ik onder dat dekbed ?
Je kan een opvatting hebben over wat mensen zichzelf en elkaar aan doen, je kan er iets van vinden. Maar als je het moet voelen, dan is het eigenlijk niet te doen.
De woorden: ‘heb erbarmen’, gierden door mijn lijf. Maar het ging nog één stap verder: als ik lang naar de beelden kijk, voel dat ik het niet wil zien.
Als ik dan toch blijf kijken verdwijnt het gevoel van afgrijzen en word ik zelf woedend, zo woedend dat ik me voor kan stellen dat ik zelf gewelddadig zou kunnen worden. Dat is precies waarom ik onder dat dekbed wil.
En toch ging ik. Ik zei tegen de interviewster: je moet me er door heen slepen. En daarna in de avond kwam er, voor het eerst sinds weken, een diepe rust over me. Ik was ergens doorheen, ik had mezelf geconfronteerd. Ik had de kogels weer gehoord en het zand tussen mijn tanden weer geproefd.
Jezelf laten zien is helemaal niet eenvoudig. Dat weten jij en ik al heel lang.
Mensen vragen mij soms: waarom ga je naar die plekken op de wereld waar het zo donker is, waar zoveel geweld is, waar zoveel dood is.
Ik denk dat dat komt door mijn vader. Hij die zelf zo geschrokken is in de oorlog, hij die mij al heel jong verbannen heeft uit ons gezin, hij die zei: de eerste homo die ik gezien heb was in het leger; ik heb hem in elkaar geslagen, hij die zo vaak niet sprak.
Hij die in zijn jarenlange strijd met en tegen kanker opeens op een dag zei: het zou kunnen zijn dat deze ziekte ook te maken heeft met dat ik alles binnen hou.
‘Heb erbarmen’. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik moest nadenken, letterlijk moet denken over het verleden, over hoe de feiten in elkaar zitten, het analyseren. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik altijd ben blijven puzzelen over de vraag: wanneer slaat de ene mens de ander. Hoe komen dingen tot stand.
Hoe konden in ‘40 –‘45 die treinen blijven vertrekken?
Nadenken moet je leren, dat vraagt toeleg, geduld, nederigheid, tijd, nieuws kijken, achter het nieuws kijken, lezen, meer te weten komen dan je lief is.
Geloven is dat je bereid bent moeilijk te leven en dat te durven voelen. Dan kan het gebeuren dat je je verantwoordelijk gaat voelen voor die unieke ander.
Dan kan het gebeuren dat je een taak op je neemt, dan kan het gebeuren dat je het woord moet doen, dan kan het gebeuren dat je anderen gaat vasthouden, anderen bemoedigt, anderen meekrijgt voor rechtvaardigheid en vrede.
Een Jezus-roeping. Een groot woord.
In en buiten deze gemeenschap ontmoet ik veel mensen die in die roeping staan en van wie veel gevraagd wordt.
“ADAM, WAAR BEN JE?”, riep God
Deze dienst wordt gedragen door velen; ook door Astrid, mijn collega, mijn dierbare vriendin, mijn reisgenoot.
Zij doet projecten met moeders uit verschillende culturen en tekent hun levensverhaal op.
Uit die levensverhalen schrijft ze liederen en er lopen in Nederland nu verschillende mamaverhalen-koren, waarin levensverhalen over migratie, onderdrukking, verlies en hervonden geluk bezongen worden.
Dat doet ze ook voor tienermeisjes die in handen van loverboys zijn gevallen. Vanuit opvang en gesloten inrichtingen leert ze de meiden zingen.
Zij noemt deze tienermeisjes consequent: prachtmeiden. Ook zij kwam meer te weten dan haar lief is en verbindt haar talent voor kunst en zang met een visioen van een nieuwe wereld.
Toen Astrid en ik spraken over het lied van Trijntje en Huub Oosterhuis als thema voor deze dienst, zei ze: ik zal het voor de mensen zingen, zoals ik denk dat God het bedoeld heeft.
Ken je mij? Wie ken je dan? - gezongen door Astrid Seriese
Is het niet aanraakbaar prachtig?
Wij mensen laten onszelf niet gemakkelijk kennen. We dragen maskers, verstoppen ons en laten onszelf niet zien.
Vaak zien we dat niet eens van elkaar. Vaak zien we het niet eens van onszelf.
We voelen vaak ook niet dat we een masker op hebben. Ik zal je laten zien hoe het er uit ziet. Ik zal het voor je uitbeelden.
Delf mijn gezicht op maak me mooi. Wie wordt ontmaskerd wordt gevonden.
Jezelf laten kennen, kennen en gekend worden, verbinden we in dit uur aan het oude ritueel van de dienst van de tafel.
Waar iedereen toe uitgenodigd is.
Wie in dit uur
Zichzelf wil laten kennen en wil zeggen hier ben ik
Zijn hand ophoudt en brood van tranen en genade neemt en eet,
Die zegt daarmee dat hij een nieuwe wereld wil,
Waar brood en vrijheid is
Voor alle mensen
En wie uit de beker wil drinken
Kiest steeds opnieuw voor lotsverbondenheid met alle mensen.
Dat is de betekenis die we hier in deze gemeenschap iedere week opnieuw met elkaar afspreken.
Om zo het pad op te gaan waar de Boeddha de volgende woorden aangaf:
Moge ik vrij zijn van gevaar
Moge ik vrij zijn van geestelijk lijden
Moge ik vrij zijn van lichamelijke pijn
Moge ik gelukkig leven
Mogen alle levende wezens vrij zijn van gevaar
Moge alle levende wezens vrij zijn van geestelijk lijden
Moge alle levende wezens vrij zijn van lichamelijke pijn
Moge alle levende wezens gezond en gelukkig zijn
Moge alle levende wezens vrij zijn van lijden
Sadhu, zo zij het, kome wat komt.
Amen
|
|