Bijdrage Henk Kemper
zondag 19 februari 2012

 
 


Voorganger: Henk Kemper en Fieke Kuijper
Thema: Gewoon doen

Eerste lezing: Jesaja 43, 18-25
Tweede lezing: De Profeet, Kahlil Gibran: over geven
Derde lezing: Marcus 2, 1-12


Gewoon doen

“ ... De komende periode kunnen we
ons bezinnen op onze aanleg en mogelijkheden.
Wat zit in ons,
welke talenten hebben we.

Oké, carnaval is: even uit de band springen,
maar daarna nadenken over ons voornemen
om er voor de ander te zijn. ...”


Welkom en inleiding

Het is 19 februari en het is de laatste zondag voor de veertigdagen tijd, de vastentijd die, zeg maar, zes weken duurt. Het is 19 februari, de zondag dat het Carnaval losbarst. In het Zuiden dan, want veel noorderlingen hebben niet zo veel met het Carnaval; ik ben daar een heel goed voorbeeld van, vrees ik. Op de kleuterschool reeds kreeg ik het aan de stok met Juffrouw Dekker. Doorgaans was zij in mijn ogen een zuurpruim die het nodig vond dat je je één keer per jaar verplicht verkleedde. Ik dacht dan: zet dat masker dat je het hele jaar op hebt eerst maar eens zelf af, mens! Verkleden was niet mijn ding en juf en ik werden geen vrienden, dat begrijp je wel. De enige keren dat ik “verkleed” liep was in de tijd van de traditie dat ik misdienaar was.

Wij noorderlingen zijn meer van het: “Doe maar gewoon, dan doe je al meer dan gek genoeg.” Dat staat dan ook op het boekje vandaag: gewóón doen. Als je nazoekt wat oorsprong en tradities zijn van Carnaval dan loop je aan tegen een oorspronkelijk oprecht feest van uitspattingen en ‘nog-effe-ertegenaan,’ waarna een periode van bezinning en inkeer volgde. In een aantal andere religies kennen we dit ook; de gemakkelijkste parallel is te vinden in de Islamitische Ramadan. Feest en inkeer horen bij elkaar; het lijken elkaars tegenpolen maar ze vullen elkaar ook aan. Ik vrees dat het bij het Carnaval intussen slechts blijft bij feestgedruis, gebral en katers. Die katers zorgen daags na het feest wel voor wat stilte, maar dat is dan ook het enige. Ik las gisteren in de krant dat 15% zich na carnaval ziekmeldt: 1 op de 7. Er had vandaag ook op het boekje kunnen staan: “geven en nemen,” want daar gaat het onder meer om in de lezingen. We lezen over Jezus die een lamme en vele anderen geneest. Uiteraard weer tot verontwaardiging van de schriftgeleerden. En we lezen via de schriften van Kahlil Gibran over ‘geven.’ Als werkwoord: geven, hoe werkt dat. En we lezen Jesaja die spreekt van nieuwe dingen: een weg door de woestijn. Een onherbergzaam oord dat zelfs als wildernis tot bloei kan komen.

Over deze dingen straks meer in de overweging. Laten we nu eerst een moment van rust zoeken met in ons achterhoofd de woorden die iemand mij deze week toezond.

Heer, toen ik verdrietig was
heb ik u mijn verdriet gegeven
en het werd minder.
Toen ik gelukkig was,
gaf ik u mijn geluk
en het werd meer.
Zonder u zou het leven zijn glans verliezen.
Blijf bij mij Heer
in alles wat op mijn weg komt.


Overweging
De eerste carnavalsoptocht zal nu vast al wel gestart zijn, denk ik zo en de eerste hectoliters bier al verkocht. Als ik dat zo zeg, denken jullie misschien dat ik er spijt van heb dat ik hier netjes het woord van de Heer sta te verkondigen in plaats van te feesten, maar ik heb in de inleiding al duidelijk gemaakt, dat dat carnaval toch niet helemaal mijn ding is. Dat wat betreft dat verkleden dan; dat van dat bier is natuurlijk goed te doen ?

Ik googelde even op Carnaval en herlas weer eens dat het Carnaval als zodanig bepaald geen traditioneel christelijk feest is. Vanouds is in de christelijke traditie sprake van een eetfestijn, omdat het de laatste mogelijkheid was om zich, vóór de vastentijd, te buiten te gaan. In de vastentijd diende je je te beperken tot het allernoodzakelijkste.
Op ‘vette dinsdag,’ de dag voor de vastentijd, werd al het vet dat er in huis was opgemaakt, omdat het anders zou bederven. De vastentijd herinnert aan de 40 dagen die Jezus in de woestijn doorbracht. Met deze gedachten was een christelijk feest ontstaan. Maar waarschijnlijk bestond het feest al langer dan de christelijke traditie, en heeft de Kerk het gemakkelijker gevonden het heidense carnaval in een katholieke traditie om te zetten dan het uit te bannen. Vergelijk het maar met Kerstmis dat oorspronkelijk een 'heidens' midwinterfeest was.
De Romeinen vierden het feest van Saturnaliën, dat veel kenmerken vertoonde met het Carnaval: drinken, eten, een Prins Carnaval, vermommingen en optochten. Kortom, niks nieuws onder de zon en verankerd in de eeuwen.
De woordoorsprong, leidt naar het Latijnse: Carne Vale oftewel, ‘vaarwel aan het vlees,’ ofschoon er ook verklaringen te vinden zijn dat het gaat om het verslinden van vlees. In elk geval: de oudjes onder ons, en daar hoor ik zo langzamerhand al bij vrees ik, weten nog dat de vastentijd een tijd was waarin geen vlees werd gegeten. De kinderen liepen met hun vastentrommeltje snoepjes te verzamelen en juist deze dagen vroeg onze slager wat hij anders nooit vroeg: of je een plakje worst lustte. En dat mocht van mijn moeder niet eens in mijn vastentrommeltje gestopt worden.

Och, het zijn herinneringen aan een andere tijd. Ik vraag mij wel eens af of de werkelijke waarde van vasten en inkeer en rust en ruimte zoeken, zit in het toepassen van rituelen en onthoudingen. Niet dat ik daar iets op tegen heb, integendeel: het is heel waardevol om van tijd tot tijd de klok eens stil te zetten en na te denken over de 24-uurs-economie die over ons heen dendert en waar we in volle vaart in mee gaan. Maar ik bedoel te zeggen dat rituelen slechts uitingsvormen zijn die niet perse leiden tot eigen inkeer en overpeinzing. Daar is meer voor nodig dan opgelegde gedragingen. Je moet je er voor openstellen en heel bewust ruimte in jezelf maken.

Een van de dingen die, overigens in meerdere religies hoort bij vasten, is het schenken van aalmoezen en het denken aan minder bedeelden. Daarom vond ik de lezing van Kahlil Gibran mooi. Het is uitgerekend een rijk man, die zegt: “Spreek tot ons over geven.” Jezus vertelde ooit al de metafoor dat het voor een kameel eenvoudiger is om door het oog van een naald te stappen, dan voor een rijke om te geven. Ook in de tekst van Kahlil Gibran zien we dat het moeilijk is te geven. De profeet houdt ons voor dat we maar sparen en sparen uit angst voor gebrek in de toekomst. Hij gebruikt zelfs als voorbeeld dat een mens, in een tijd van een barstensvolle waterput, angstig kan worden bij het idee dat zijn waterput leeg zou kunnen raken. Dat is in zijn ogen een gebrek aan vertrouwen in de toekomst en een zinloze angst, omdat je niet eens weet wat de toekomst zal brengen.
Mensen die zo leven, vanuit de gedachte dus dat je zuinig moet zijn op je eigen bezit, gericht op angst voor de toekomst, zijn vaak slecht in staat om te kunnen geven.
De tekst roept op om eens anders tegen de dingen aan te kijken. Ook geeft de tekst hoop, vind ik. Want het gaat wel over mensen die vanuit zichzelf angstig zijn weg te geven, maar die uitgenodigd worden, die uitgedaagd worden om over te gaan tot geven. Het gaat dan over de vreugde die je zelf zult ondervinden. Niets is bevredigender dan schenken van je bezit. Een ander daarmee in leven houdend, te bedienen en zijn leven mogelijk te maken. Gibran schrijft: “Wie met pijn geven, vinden in de pijn hun doop.” Ik interpreteer dat als: in het begin is geven aan anderen niet altijd even gemakkelijk. Maar als je er eenmaal mee begint, als je eenmaal de smaak hebt geproefd van het schenken van geluk aan een ander, ben je als een gedoopte. Dan begin je aan iets nieuws dat je nog niet kende, maar ook voor jezelf van ongekende vreugde is. De zin: “door jouw handen spreekt God en door jouw ogen gaat zijn glimlach over de aarde,” gaat dan leven.
We hebben het overigens over mensen die voldoende middelen hebben om anderen te kunnen geven van hun rijkdom.
Jezus vertelde het verhaal van het penningske van de weduwe. Je weet wel de vrouw die zelfs van haar armoe nog gaf aan de allerarmsten. Ook dat verhaal roept ons allemaal op om te geven wat je kunt. Met andere woorden, te doen wat je kunt als je een ander in nood ziet. Nood van welke aard dan ook; dat hoeft niet specifiek van financiële aard te zijn.

Bij de voorbereiding spraken we niet alleen over schenken, maar ook over ontvangen. Dat werd ingegeven door de laatste regels van het stuk tekst. Gibran houdt ons voor dat niet alleen geven een kunst is, maar ontvangen eveneens. En hij leest ons min of meer de les: “En jij, ontvangende, matig je geen dankbaarheid aan, opdat je geen juk legt op jezelf en op hem die geeft. Te veel aandacht schenken aan je schuld is twijfelen aan zijn edelmoedigheid.” Met andere woorden: put je niet uit in overdreven dank, want de ander schonk jou, omdat hij dat wilde en het gewoon zijn plicht vond.

Als je mensen vraagt wat zij te bieden hebben in het leven krijg je uiteenlopende antwoorden. Dat bleek tijdens de liturgieavond. De een zei op de vraag wat die het leven te bieden heeft: “Niks,” en een ander zei: “juist heel veel.” Doorpratend daar over kwamen er mooie voorbeelden van mensen die, in handelende zin, iets kunnen betekenen voor de ander: koken voor je buurvrouw en zien dat zij daarvan geniet. Daar niets voor terug verlangen, maar gewoon even je aandacht geven. En zelf inzien dat dat een goede uiting is van wat je te bieden hebt. Een doosje chocolade in de bus stoppen, niet omdat het kerst is, maar omdat het een verrassing is. Iets onverwachts verrast en verblijdt dubbel. We worden er zelf blij van.

Anders ligt het bij ontvangen, zo bleek wel. Het is net alsof we een zekere allergie hebben om te ontvangen. Dat tast je onafhankelijkheid aan. Je moet ‘dank je wel’ zeggen. Dat wat die ander mij wil schenken is voor die ander een te grote opgave; dat kan ik niet aannemen. Ik kan het zelf wel. De angst kwetsbaar te zijn. Het zijn eigenlijk stuk voor stuk voorbeelden van het de ander niet toestaan iets voor jou te betekenen. Dit gezegd tegen de achtergrond van de woorden van Kahlil Gibran, maakt helder dat we daarmee de wederkerige goede bedoelingen ondergraven. Gibran zegt: “twijfel niet aan zijn edelmoedigheid.” Hij doet wat hij als vanzelfsprekend vindt omdat dit zijn grondhouding in het leven is. En dat is goed.

Jezus is ons grote voorbeeld als het gaat om schenken en onbaatzuchtigheid. Marcus vertelt vandaag over Jezus’ bekendheid en publieke optreden. Geld en goederen had hij niet te geven, maar aandacht en levenswijsheid des te meer. Van heinde en ver komen mensen, in de hoop genezen te worden van ziekten en kwalen. Vandaag bedient Jezus zich niet eens van een ritueel of een gebed of een handeling. Hij zegt alleen: Vriend, uw zonden worden u vergeven.” Dit tot woede van de aanwezige schriftgeleerden, die dit godslasterlijk vinden. De paradox is dat deze eenvoudige woorden, in combinatie met “Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis” bij de verlamde tot een enorme kracht leidde. Hij stond op en ging naar huis, iedereen in opperste verbazing achterlatend.

Konden wij dit allemaal maar. Wat is mooier dan op zo’n manier zieken te genezen. Helaas, dat is ons niet gegeven. Maar er is wel een parallel te vinden:
Jezus dééd gewoon zonder zich te storen aan oude gewoonten en gebruiken of aan wat wel mocht en wat niet mocht. Voor hem telde de heelheid van mensen. Tegen de oordelen en veroordelingen van sommigen in, trad hij op. Hij gebruikte zijn Goddelijk talent en laat ons daarmee zien dat wij die van ons moeten gebruiken. Niet verblind door oordelen van anderen of historie.
Als we allemaal onze talenten laten spreken, kunnen we de wereld een mooie wending geven.
De Jesaja-lezing is de dichterlijke uiting van een wereld die we samen kunnen creëren. We laten het verleden rusten en richten ons op een nieuwe wereld, waar zal zijn wat nog niet eerder was. Een wildernis die tot bloei zal komen, dóór ons handelen. Wat geweest is, is wat geweest is; wat komt is wat komen gaat.
en wat je kunt is gewoon wat je kunt.

We leven in de dagen die vooruitlopen op de vastentijd. De komende periode kunnen we ons bezinnen op onze aanleg en mogelijkheden. Wat zit in ons, welke talenten hebben we. Oké, carnaval is: even uit de band springen, maar daarna nadenken over ons voornemen om er voor de ander te zijn. Dit gezegd hebbend, wil ik de klemtoon van het thema van vandaag een beetje ombuigen. Niet gewóón doen, maar: gewoon dóen! Daarmee wens ik ons een drukke, maar talentvolle week toe. Moge dat zo zijn.


Nodiging
Ooit eens heeft Jezus met zijn vrienden een maaltijd gevierd, op het moment dat het erop aan kwam om elkaars vrienden te zijn en te blijven. Er is brood gedeeld en wijn geschonken, er is gepraat en gelachen, er is gehuild en getroost, er is de levensvraag gesteld : Waar ben je? Tot waar ben je gekomen? Jezus, Judas, Johannes, Maria, moeder van Jezus, Petrus, Maria Magdalena??
In herinnering aan die maaltijd willen wij breken en delen met elkaar, brood en wijn, tekenen van leven en van samen, omdat wij hier het leven willen delen, met alle vreugde en verdriet.
Als je je verbonden voelt met de levensweg die wij hier met elkaar gaan, als je je geraakt weet door de stem van de Liefdevolle en Tedere, deel dan mee en doe mee met ons.

En het doet er niet toe wie je bent, hoe je eruit ziet, welke twijfels in je zijn, welke angsten je gevangen houden, want het woord van vrijheid en liefde, van vertrouwen en gerechtigheid wil in ieders hart klinken.  Kom dan want alles staat klaar.


Zegenbede
De Liefdevolle zegent ons en behoedt ons
De Tedere laat haar gelaat over ons schijnen en is ons genadig
De Barmhartige verheft zijn gelaat over en geeft ons vrede.

 
       
 

Archief alle overwegingen 2011 en voorgaande jaren | Archief overwegingen 2012

 
 

FV/RG 2012-02-26 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl