Alet's bijdragen, dienst 13-9-1998

Lezingen

Inleiding

Vandaag lezen we onder andere het verhaal van de verloren zoon. Voor deze monumentendag meld ik u er bij, dat boven de deur een reliëf hangt met de doop van Jezus in de Jordaan aan de linker kant en met de terugkeer van de verloren zoon aan de rechter kant. Gemaakt door de firma de Cuyper uit Antwerpen in 1858 in opdracht van Pastoor Kok. (dit terzijde)
We lezen dit verhaal samen met het verhaal van het verloren muntje en het verloren schaap. Vroeger werd deze lezing over twee weken verdeeld. Hierdoor is het verhaal van de verloren zoon vaak een eigen leven gaan leiden, waarbij het voornamelijk ging over de diverse familieleden.
De drie verhalen samen trekt dit weer recht. Het verhaal is even als de twee andere verhalen, een gelijkenis waarin mensen en God elkaar zoeken. Zoals ook in de twee andere lezingen. Op zoek zijn naar elkaar.

Overweging

De lezing uit Exodus gaat over het tweede gebod. Het gebod dat het maken van beelden van God verbied. Heel begrijpelijk want wie zal zeggen hoe God er uit ziet. Maar om niet altijd in het luchtledige tot God te hoeven spreken zijn er, in plaats van beelden, wel altijd plaatsen geweest waar men God aanwezig acht en daarom heilig zijn. Het verhaal van het gouden kalf staat midden in het verhaal over de wording van de tabernakel. Het huis van God tijdens de reis door de woestijn. Er zijn altijd altaren opgericht en tempels voor God gebouwd.
Wij komen iedere week hier samen in dit monument voor God. Oud en vertrouwd. De beelden, de banken, de koffiehoek. Zelfs de afgebladderde verf, de scheuren in de muren, het is zo vertrouwd. En iedereen mag zich hier welkom heten.
In een jachtig leven kan je er thuis komen. Om God te ontmoeten. Je veilig en geborgen voelen.
Maar stel je bent al jaren achtereen op reis, weg van hier.
Stel je bent dakloos en hebt dus geen thuis.
Stel je maakt plannen en trekt er opuit, je verlaat je bekende omgeving en stort je in het avontuur. Een nieuwe uitdaging, maar ook een onzekere toekomst tegemoet.
In zulke onzekere tijden is het zeer menselijk om iets bij je te hebben wat bekend is. Iets wat zoveel waarde voor je heeft dat je er kracht uit kunt putten. Een ketting met een hangertje, misschien een gebed of een lied een kruisje of een ander geluksvoorwerp.
Het volk onderweg in de woestijn maakte een stier, van voorwerpen die hen waarschijnlijk zeer dierbaar waren. Zij maakten een stier omdat deze het symbool van de kracht is en in het oude nabije oosten werd deze vaak gebruikt om godheden af te beelden. Het volk was door Mozes weggeleid uit Egypte, uit de slavernij, maar het leven in de woestijn viel bitter tegen en er kwam maar geen einde aan. In Egypte waar zij zo lang hadden gewoond werden veel dieren als goden vereert. Een houvast in twee opzichten: een herinnering aan een tijd waarin zekerheid had geheerst en een tastbaar iets om bij te bidden, huilen en dansen. Ook elders in het oude testament werden stieren vereert. Koning Jerobeam maakte twee gouden stieren. Het ene beeld stelde hij op in Betel en het andere plaatste hij in Dan (1 Kon. 12:28-30) Hoewel Jerobeams daden zondig worden geacht, zouden zijn stieren niet een vreemde god, maar de Onnoembare hebben voorgesteld.
Maar zoals je wel een ketting met een hangertje, een gebed of een lied, een kruisje of een ander geluksvoorwerp, mits niet te groot, in je handbagage kunt meenemen laat God zich niet vangen in beelden en zelfs niet in woorden, anders dan : Ik die ben.
Een aziatisch gezegde luidt: God slaapt in de steen;
God ademt in de plant;
God droomt in het dier;
God ontwaakt in de mens.
Waar wij zijn geschapen naar zijn gelijkenis, kom je in de mens naast je een stukje van God tegen.
In de herder die zich zorgen maakt om dat ene schaap terwijl hij nog negenennegentig anderen heeft, in de vrouw die zorgvuldig om gaat met haar bezittingen en in de vader die zijn verloren zoon weer in de armen sluit.
Dit 'beeld' van God, die we herkennen in de medemens, wordt echter steeds minder vereert. De moderne afgoden zijn de economie, de energie, de bewapening en communicatiesystemen en nog nooit is de vereenzaming en de vervreemding van mensen groter geweest dan in onze tijd. We hebben het zo druk met het vereren van de nieuwe afgoden dat er weinig tijd overblijft voor de mens naast je.
Wie kent niet de vreselijke berichtjes in de krant: 'Man ligt zes dagen dood in huis'. En de televisieprogramma's waarin zoekgeraakte familieleden wordt opgespoord. Op straat zwerven mensen die blijkbaar door niemand gemist worden.
En we blijken dan maar al te vaak te behoren tot die negenennegentig andere schapen die rustig blijven door grazen. En God laten zoeken om te redden wat verloren loopt. Die taak laten wij maar al te vaak aan Hem over. Omdat we het niet zien of niet willen zien, of omdat het gemakkelijker is, omdat we er geen zin in hebben, geen tijd voor hebben.
Maar ze zijn er wel, de mensen die niet geaccepteerd worden zoals zij zijn, door hoe ze in elkaar zitten of om de kleur die ze hebben, of om het ras, of omdat zij geen werk hebben en van een uitkering moeten leven, of omdat ze niet hier geboren zijn, of omdat ze worden vastgepind op hun verleden. Zij die vaak zelf niet eens schuld zijn van een ongewenst isolement. Voorbeelden van mensen die hun eigenwaarde moeten bevechten omdat die anderen hen geen handje helpen. De herder laten we gek zoeken naar al die eenzaam staande schapen.
En de gedachtengang van de oudste zoon kunnen we ook maar al te goed volgen. Waarom moet hij hard doorwerken en lijkt daar voor niet beloont te worden. En hoe kun je negenennegentig schapen alleen achterlaten en op zoek gaan naar die ene. Gooi je dan niet meer weg dan je had? We blijven onderworpen aan de competitiegeest van economie, energie, bewapening en communicatie, de moderne afgoden, en we verwachten beloond te worden vooral het goede dat wij doen en te kunnen behouden en behoeden wat we hebben.
In plaats van te zeggen: 'Och, die ene mens, laat maar lopen', of: 'Och, dat ene muntje, laat maar liggen; ik heb er nog genoeg, in plaats daarvan kijkt God uit naar hen die door de meerderheid als verloren worden beschouwd, als afgeschreven.
We moeten blijven zoeken naar elkaar. Als er één dreigt te verdwijnen, moeten we er onmiddelijk met z'n allen achteraan! Zo weet je ook dat er naar je omgekeken wordt wanneer je kans loopt verloren te raken. Wij moeten niet liefhebben met woorden en leuzen, maar met daden die waarachtig zijn, staat er in de brief van Johannes. Zo zoekt God je.
De economie kan instorten, de fossiele brandstoffen zullen echt eens op zijn, met wapens hou je geen oorlog tegen. Als de communicatie tussen mensen onderling maar niet stopt.
Onze oude vertrouwde Duif gaat in restauratie, de scheuren zullen verdwijnen achter stucwerk en verf. Er zullen heus dingen veranderen. Maar ik hoop niet dat wij er door veranderen. Ik hoop dat we samen als gemeenschap doorgaan en zo samen God handen en voeten geven en een mooi monument om in te wonen.

| Archief/Bijdragen | Alet's "Hoofdpagina" |

AM 7-12-1998 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl