Lezingen:
Welkom.
Het is vandaag de tweede zondag op de weg naar Pasen. We horen
verhalen over Abram en Jezus.
Abram wordt door God geroepen om zijn spullen op te pakken en
met zijn tent op reis te gaan naar het land dat God aan zal wijzen.
Jezus gaat met zijn leerlingen een berg op en komt daar te staan
in het licht van God.
Ik hoop uit deze heel verschillende verhalen straks toch één
beeld naar voren te halen, net zoals hier voor me op de tafel.
Aan het begin van deze overweging wil ik u even mee terugnemen
naar wat er voorafgegaan is aan het verhaal over Abram. In de
jaren ervoor is de vader van Abram, Terach, op pad gegaan uit
Ur naar Kanaän. Hij verliet zijn thuis in het Tweestromenland
om te gaan naar een ver en vreemd buitenland, Kanaän. Op
die tocht komt hij aan in de stad Haran, een plaats aan de grens
van zijn land. Daar stopt hij. Meer nog, hij vestigt zich in Haran
en reist niet door naar Kanaän. Waarom? Nico ter Linden draagt
verschillende suggesties aan. Eerder heeft Terach één
van zijn zonen verloren. Haran was zijn naam. Doet de stad hem
aan zijn gestorven zoon denken? Besluit hij te blijven in zijn
vertrouwde vaderland, bij zijn vertrouwde goden? Bovendien was
Haran een belangrijke stad in die dagen, een centrum van cultuur
en welvaart. Een goede plek om te blijven dus en om een nieuwe
toekomst op te bouwen.
En dan, na Terachs overlijden, spreekt een vreemde god opeens
tot Abram, zijn zoon. En Abram gaat, op grond van de belofte,
vol vertrouwen op een vreemde god. Abram maakt af wat zijn vader
begonnen is, maar nooit voltooid heeft. Heeft Terach het niet
durven voltooien?
Eigenlijk is het een zotte onderneming. Een welvarende stad achter
je laten, het land van je voorouders bovendien; achter een nieuwe
god aan gaan lopen; een god die je een talrijk nageslacht belooft
terwijl je vrouw en jij nog kinderloos zijn en jij al 75 bent....
Dwaasheid, terwijl carnaval al twee weken achter ons ligt.
Er gebeurt dus iets nieuws, en wel op verschillende fronten. Er
is een andere god op Abrams pad gekomen. Niet een god van het
Tweestromenland, niet een god van de eeuwige kringloop, niet een
god die te plaatsen of vast te leggen is. Nee, er verschijnt hem
een god die meetrekt door de tijden en de landen, een god die
vooruit gaat met mensen. Bovendien is het nieuw dat de hele familiegroep
meetrekt. Het was gewoon dat de mannen rondtrokken op zoek naar
grazige weiden. De vrouwen en de rest van de familie bleven thuis.
Dat was ook een weinig bedreigend systeem voor de mensen waar
de mannen met hun kudden kwamen. Ze kregen nooit een heel volk
over zich heen, nooit werden ze gedwongen hun eigen cultuur op
te geven of hun bezit aan andere volken over te dragen. Abram
trekt wel met zijn hele familiegroep op en legt daarmee iets nieuws
voor aan de volken die hij op zijn reis ontmoet. Tenslotte is
de god die op Abrams pad komt ook nieuw omdat hij spreekt. De
goden van het Tweestromenland waren van hout, steen of metaal.
"Ze hebben wel een mond, maar spreken niet", zoals de
psalmen zeggen.
Abram durft dus in dit korte verhaal veel vertrouwde dingen los
te laten, in vertrouwen op een nieuwe god en diens belofte.
Vele eeuwen later neemt Jezus Petrus, Jacobus en Johannes mee
een berg op en daar krijgen zij allen een schitterend visioen.
Over dit visioen is al veel gesproken, maar twee veel gemaakte
opmerkingen berusten volgens mij op een misverstand. Die zou ik
daarom eerst willen noemen.
Vaak wordt gezegd dat Petrus en de andere twee geen tenten op
mógen zetten. Dat staat er niet. Er staat wel dat ze er
domweg de kans niet toe krijgen. Als het idee van Petrus nog maar
net uitgesproken is, verschijnt er een lichtende wolk en klinkt
er een stem. Je kan dus niet zeggen dat met dit verhaal verbóden
wordt om een beeld van Jezus vast te leggen.
Beter is het hiervoor weer even rond te kijken: wat is er aan
dit visioen voorafgegaan? Jezus woorden en daden dringen steeds
verder door. Hij heeft succes bij veel mensen. Onder de Farizeeën
en Sadduceeën heerst onbegrip. Ze verstaan volgens Jezus
de tekenen van de tijd niet. De leerlingen intussen, met Petrus
voorop(!), zien in Jezus al de Messias, de Zoon van de levende
God. Maar dan maakt Jezus de leerlingen duidelijk dat het zo simpel
en glorieus niet ligt: hij zal moeten lijden en sterven alvorens
zijn betekenis duidelijk wordt. Als een slinger verschuift het
beeld dan weer en komen we boven op de berg in het moment waarop
Jezus het volste lijkt van God, innig verbonden wordt met Wet
en Profeten, als "geliefde Zoon" beleefd wordt.
Als we die hele slingerbeweging van verhalen in ogenschouw nemen,
zien we dat het gewoon niet mogelijk is om Jezus in één
beeld vast te leggen. We krijgen er domweg de kans niet toe. Telkens
weer verschuift het beeld, hoezeer Petrus het ook wil vastleggen.
Vaak ook wordt gezegd dat met dit visoen duidelijk gemaakt wordt
dat Jezus de vervulling is van de Wet en de Profeten. (Mozes en
Elia verbeelden hier de Wet en de profeten.) Maar ook dat staat
er niet. Jezus wordt wel gepresenteerd als gelijke van Mozes en
Elia. Hij is hier één met Wet en Profeten, goddelijk
belicht en benoemd. Denk ook aan wat we een paar weken geleden
Jezus in de Bergrede hoorden zeggen (Mt.5,17): "Ik ben niet
gekomen om Wet en profeten af te breken, maar om te vervullen."
Dit wordt ook bevestigd in de Tweede Brief van Petrus, waar wordt
gezegd dat door deze gebeurtenis op de berg het woord van de profeten
nog meer gezag heeft gekregen (2 Pet.1,17-18).
Al met al wordt Jezus dus geplaatst in de lijn én in het
licht van de Wet en de Profeten. Hij brengt in die zin niets nieuws.
Nieuw is wel de slingerbeweging in het beeld van de messias, heen
en weer gaand tussen verheerlijking en lijden, zonder ooit aan
één van de twee te blijven haken.
We hoorden twee heel verschillende lezingen, die toch wel onder
één noemer te vatten zijn, namelijk: opbreken, op
reis gaan. Of beter nog: loslaten, niet vastzitten, in vertrouwen
op God.
Abram durft alle banden waaruit hij tot dan toe leeft los te laten
in vertrouwen op een nieuw God. Een God die spreekt en belooft
om met hem mee te gaan. Jezus durft zijn eigen weg te gaan, in
het spoor van Abrams volk en Abrams God. Hij vertrouwt op de God
die spreekt en met haar mensen mee gaat. De verhalen die over
Abram en Jezus (en al die anderen) verteld worden maken duidelijk
dat dat niet zonder slag of stoot gaat. Het is geen kaarsrechte
weg. Mensen blijven soms hangen in het vertrouwde of wijken bewust
van Gods weg af en benoemen iets anders als het beloofde land.
Mensen lijden soms onder de lasten en het onrecht dat ze op die
weg ondergaan. En toch wordt gezegd en beleden dat je op die God
van Abram en Jezus vertrouwen mag, dat de slinger van zijn belofte
altijd weer goed terecht komt. Omdat zovelen dat al ervaren hebben.
Moge dat ons deel zijn. Mogen we op weg naar Pasen het vertrouwen
krijgen om onze tenten waar nodig op te breken en op reis te gaan.
Hopelijk mogen ook wij dan aankomen op Gods berg, in Gods licht,
en leven in de vrijheid van de kinderen van God.