|
||||
Bijdrage
Rob Gijbels en Cor Ofman, viering 25 april 2004. |
||||
Voorganger: Rob Gijbels Gastvoorganger: Cor Ofman, die tevens de overweging verzorgde. |
||||
Lezingen Hand. 5; 27-41 Joh. 21; 1-19 |
||||
Inleiding (Cor) Op deze zondag “Misericordia Domini', de goedheid van de Heer, is het paasvuur al weer gedoofd, gaat alles zijn gewone gang. Er blijven machten die van geen wijken willen weten. Waar is die goedheid van de Heer, als doorgaat: lijden. honger, geweld, terreur? Waar blijft Gods goedheid zonder mijn handen; als ik mij niet ontferm? Hoe zal de eeuwige Erbarmer horen als mijn stem niet roept voor mensen zonder stem?
|
||||
Overweging (Cor). Francis Fukuyama schreef 15 jaar geleden trots over het einde van de geschiedenis. Het ijzeren gordijn was omver, de vijand, the evil empire verslagen. Het kapitalisme had gezegevierd over het communisme. Sindsdien kon je in Moskou naar een happy meal met frietjes en cola. Deze maand trok een verhaal van een andere Amerikaanse filosoof. Lee Harris, de aandacht. Hij waarschuwt voor het grote vergeten. Hij zegt dat we op onze hoede moeten zijn voor hen die ons als vijand beschouwen. Dat ons antwoord zou moeten zijn: hard terugslaan met gewelddadige middelen, voordat zij die ons als hun vijand zien, ons doden. Nine-eleven, de aanslag op de fwin towers op die elfde September heeft zozeer de aandacht gefocust op moslimterrorisme en aanslagen op westerse verworvenheden, dat er een nieuwe vijand is gevonden waandoor de honderden miljarden dollars, die na de val van het communisme verloren dreigden te gaan voor de defensie-industrie, beschikbaar bleven voor de ontwikkeling van geavanceerde wapentechnologie en het testen daarvan in nieuwe oorlogsgebieden.
De nieuwe vijand, onderverdeeld in de as van het kwaad, en vooral gepersonifieerd in Osama bin Laden, wordt voorgesteld als degene die ons als vijand ziet en erop uit is om ons uit te roeien. Om die de bestrijden is alles geoorloofd; excessief geweld, het opzij zetten van de democratie, het blindelings volgen van de bevelen onder een leider. Bush. Na die afschuwelijke aanslag in New York, waar 3.000 mensen bij omkwamen, werd het startsein gegeven tot een nieuw offensief, een oorlog tegen het terrorisme, het gebruik van letterlijk adembenemende wapens, om die ene te vinden, die baarlijke duivel. Maar een afschuwelijke ziekte, die elke dag 3.000 nieuwe slachtoffers telt, Aids, wordt niet met eenzelfde voortvarendheid aangepakt. Die bedreigt onze economie niet en onze welvaartsstaat. Het gaat maar om Afrikanen, om economisch oninteressante gebieden. Wie de medicatie en de daarbij behorende zorg zouden kunnen verstrekken wenden het hoofd af. De blik is gericht op een gecreëerde vijand. Ooit geïnstrueerd en opgeleid en militair gesteund door Amerika, toen het goed uitkwam in de strijd tegen het communisme, dat doordrong in Afghanistan. Een land achter Gods rug.
Aryan strandde als Afghaanse AMA op weg naar Canada, in Nederland, als slachtoffer van die oorlog. Hij leerde in korte tijd onze taal beheersen, integreerde zich te pletter en boekte goede resultaten op het Atheneum. Onlangs werd zijn leeftijd administratief aangepast. Volgens botonderzoek zou hij nu op precies 1 januari 1985 geboren zijn en is hij 19, oud genoeg om teruggezonden te worden naar een land waar zijn familie niet meer te traceren is en van het ouderlijk huis een puinhoop rest. God beware ons voor zo'n wrede beslissing. “God bewaar mij, als ik mijn toevlucht bij u zoek.”
In de kerk geloven wij niet in het einde van de geschiedenis, maar in een God die in mensen zijn verhaal schrijft, telkens weer. In de kerk geloven wij dat we niet het recht hebben om mensen die ons als vijanden beschouwen met hardere munt terug te slaan of uit te roeien. In de kerk geloven wij dat vijanden tot vrienden kunnen worden, wijzelf voorop, de vreemdeling tot naaste. In de kerk roepen wij wat bijna niet meer lijkt te kunnen: wij roepen om ontferming; "Gij in licht daar, wij hier mensen”. In de kerk roept de Eeuwige terug: “wees barmhartig voor de vreemdeling die naast je is, die aan je deur klopt”. In de kerk wordt wat wij roepen, zeggen: bidden, zingen, gevaarlijk: een roep tot verzet. De eerste “Duiven” waren rebellen. Ze verzetten zich tegen de macht van bovenaf, die een kerk wel even zou sluiten. Ze wilden niet enkel maar bezetten en bewaren, maar bouwden aan gemeenschap die niet wil dat mensen worden gekwetst of gekleineerd. Zonder van bovenaf benoemde zieleherders, maar zelf in woord en in gebarentaal verkondigend, samen delend, kijk, kerk-wij-samen.
Maar voor wij, zelfgenoegzaam en tevreden met een mooi gebouw, in zouden kunnen dutten, zijn er mensen die vertellen hoe hun leven wordt bedreigd, hoe hun toekomst wordt verkwanseld door diegenen die niet kijken naar de ogen van vervolgden, zich beroepen op dossiers, bureaucraten, technocraten, de werkers van negen tot vijf en geen minuut langer.
Het leven van een vreemdeling hangt af van een afstandelijke beoordeling door een minister die mensen onbarmhartig heen wil zenden. Toen haar deze week nog werd gevraagd waar de tekst toch wel vandaan kwamen die vol afschuw sprak van mannen die naast mannen liggen, met als oordeel: stenig hen - dacht ze dat zoiets wel uit een boek van moslims komen moest, met een weg die niet de onze, nooit de onze worden zal - maar het kwam uit de traditie die de joodse, die de onze bleek te zijn, evenzeer vijandig voor wie anderszins geaard is. Wie niet weet hoe in religies is gestreden om de waarheid, om de vrijheid in gedachten, wie geen weet heeft van hoe vrijheid in geweten gaandeweg een plaats krijgt, vaak na eeuwen, kan zich toch geen rol aanmeten die beoordeelt welke vreemde wel mag blijven en wie niet?
Die van Jezus, ja, die sekte, die verzetshaard. die zich op zijn naam beroept. Die beweging van die Jezus blijkt ook na zijn dood niet uit te roeien. Die gaat door, en brengt tot wanhoop wie in hoogheid zijn gezeten, hogepriesters. farizeëers, Sanhedrin. Ze getuigen van zijn leven en zijn werken en de plaats aan hem gegeven door zijn God, om te redden, te bekeren, te vergeven. Hem slechts geven zij gehoor. Zij worden getuigen in zijn naam. Niet zonder slag of stoot. Zelfs een geseling weerhoudt hun ervan om bij elkaar te blijven komen en te leren en te verkondigen.
Het evangelie verhaalt dat een aantal weer de draad oppakt van hun doodgewone werk. Ze gaan vissen, maar van vangen komt het pas, als ze op de raad van een stuurman aan de wal, het langs een andere boeg proberen en de netten bijna scheuren van de ongedachte vangst. Een van hen, de leerling van wie Jezus hield, zegt tegen Petrus: “het is de Heer”. Is dat bij ingeving? Een onbewijsbaar gevoel?
Aan het strand is iemand die brood en vis deelt, en zegt: “Kom nu en eet. Ze durven niet te vragen wie hij is. Zo doet alleen de Heer, dat is Jezus' levensverhaal van breken en delen. Zo zijn alle ingrediënten van de gemeente in beginsel gegeven; het leren, de verkondiging en het delen. Maar een ding moet nog een plek krijgen; de liefde die de een tot hoeder maakt van de ander. Het is de dragende kracht in de gemeente van de Heer, meer dan geloof en hoop. En Petrus wordt daar op getoetst. Wil jij een echte hoeder zijn? Dan komt de liefde voorop. Niet voor jezelf, maar voor Christus en voor Wie hem zond en voor wie hij gezonden werd. Heb je mij echt lief?, vraagt Jezus (het woord dat er staat bedoelt een liefde die onvoorwaardelijk en onbaatzuchtig is). Wie kan dat? Petrus' antwoord houdt een beperking in: U weet toch dat ik genegenheid voor u koester (zoals je dat hebt voor een vriend, een broeder of zuster). Dat is niet niks, maar is het genoeg? Jezus vraagt het Petrus opnieuw: heb je me echt lief?
En Petrus blijft in de tweede categorie steken: Ja, Heer, U kent mijn genegenheid toch? De derde keer stelt Jezus zelfs dat ter discussie: is de genegenheid, die je voor me koestert, echt? Dat doet pijn. En het was óók pijnlijk geweest, daar bij dat brandend haardvuur waar Petrus zich warmde en tot drie maal toe had ontkend dat hij iets met Jezus te doen had gehad. Bij dat vuurtje aan het strand, waar broden en vissen worden gedeeld, komt het er dus op aan: wie met elkaar van doen heeft, wie met een ander deelt, kan daarna niet meer buiten de ander om, of om de ander heen. Zo zijn we elkaars hoeder. Dat is het 'priesterschap van alle gelovigen'. We hebben elkaar nodig. Al was het alleen maar om elkaar weer op de been te helpen. Want soms kun je ongenadig vallen. Als er dan een ander is die je overeind helpt, mag je je gezegend weten.
Wie is die ander? De joodse wijsgeer Levinas heeft ooit geschreven dat in het oog van de ander die jou tegemoet treedt, het gelaat van de Eeuwige oplicht. Waar wij breken en delen met elkaar, kijken wij elkaar aan en verraden onze ogen de genegenheid en de liefde van de Eeuwige. We zijn beeld van God, zegt het boek van het begin. Kijk maar in mijn ogen, hoor maar naar mijn woorden, zie maar naar mijn handen, voel maar aan mijn hart. En we zijn elkaars herder en hoeder. Voor vriend en vreemdeling. Voor de laatste misschien wel het meest.
|
||||
Nodiging
Is er ruimte in jouw hart voor de minste van de mensen Is er ruimte in jouw hand om te delen met je naaste, met de vreemde in jouw land Wil je leren aan elkaar en getuigen van je liefde voor de mensen, voor jouw God Kom naar voren, weet je welkom, deel, deel mee. Kom en eet.
Zegenbede.
Ga in vrede, jouw pad ligt open en de Levende gaat met je mee en is met je, zal jou dragen, zij zal waken. Moge jij bij de Levende blijven. |
||||
| Archief/Bijdragen | Archief 2003 | Voorgangers | |
||||
|
||||
RG 2004-04-30 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl |
||||