Bijdrage Diana, viering 22 augustus 2004
 
 

Voorganger: Diana Vernooij

Lector: Hans Gildemacher

7e viering in de serie zomervieringen in De Duif rondom: Mensen die grenzen verleggen

Subthema: Judit - Zelfvertrouwen en Godsvertrouwen

 
 

Lezingen

1 Judit 8; 11-36

2 Judit 9; 7-13

3 Judit 13; 4-8
         
 

Inleiding

Vandaag is de zevende en laatste dienst in de serie zomervieringen. In de geschiedenis van God met zijn volk worden wij, mensen, steeds weer geroepen om iets te onder­nemen, waardoor de geschiedenis verder komt. Dat is niet altijd gemakkelijk. We worstelen allemaal met wat we moeten doen.

Deze zomerserie kreeg de naam: mensen die grenzen verleggen. Want, hoe ver moet je gaan in je geloof wanneer de opdracht onmogelijk lijkt? We hebben mensen uit onze bijbelse verhalen centraal gezet die een onmogelijke opdracht kregen: Abraham, Job, David, Mozes, Maria Magdalena, Maria, en vandaag eindigen we met Judit.

Judit is een bijbelboek dat wel door de katholieke maar niet door de protestantse traditie wordt erkend, en het is een wel heel bizar verhaal om mee te eindigen. Maar daarom des te uitdagender en realistischer.

 

Judit is begiftigd met ongewone eigenschappen, ze is beeldschoon, zedig, rijk, wijs. En udits kracht schuilt in haar bereidheid het leven te nemen. Ze doodt, doelbewust en met volle overgave en ze wordt daarbij gesteund door God.

 

We gaan het vandaag zo doen: eerst zal ik het verhaal van het boek Judit aan u vertellen, daarna zal Hans Gildemacher met wie ik voorga een paar fragmenten uit het boek Judit lezen. Omdat het vandaag voor het laatst is dat het koor vakantie heeft, zullen we sommige liederen op eigen kracht zingen, ondersteund door Irina, en andere liederen –waarvoor we het koor eigenlijk niet kunnen missen – zingen we mee met de c.d. versie.  

Ik wens ons een goede afsluiting van deze zomerperiode, om kracht te verzamelen voor de komende periode.

Het verhaal Judit

 

Koning Nebukadnesar heerste in de stad Ninive als een groot vorst. Hij bond de strijd aan tegen koning Arfaxad, maar die verzamelde de steun van vele volken. N. zond boden over de wereld maar vond geen bondgenoten. Want, zoals het verhaal zegt: ‘alle bewoners van heel de aarde weigerden hem te steunen', bang als ze waren dat hij alleen stond. Hij zwoer wraak, en toen hij zijn strijd gewonnen had, trok hij erop uit om heel de aarde te onder­werpen. Holofernes was zijn opperbevelhebber, wie zich overgaven wachtte wraak en alle weerspannigen moest hij doden – dus de aarde zou heel wat dood en plundering te wachten staan. H. ging op pad en voldeed aan zijn opdracht. Alle volkeren raakten in paniek en gaven zich over. H. nam alles wat hij kon en verwoestte de heiligdommen want iedereen moest N. aanroepen als een god.

In Judea werden de Israëlieten bevreesd, ze wilden hun heiligdom niet onteren, sloten de passen in de bergen af, omwalden hun dorpen, legden voedselvoorraden aan en wachten het beleg af. H. werd gewaarschuwd dat zolang de Israëlieten hun God niet afvielen zij onoverwinbaar waren, maar H. werd woedend en stoof erop af en zwoor hen de mannen allen te vermoorden en de vrouwen te verkrachten.

H. koos voor een beleg van de stad Betulia, bezette de watervoorzieningen en wachtte op de dorst. Die dorst, die kwam, en het volk morde en de oudsten zwichten voor het morren van het volk en beloofde om als het 5 dagen niet zou regenen, zich over te geven, hopend tegen beter weten in op genade.

 

Hier verschijnt Judit op het toneel. Ze is een weduwe, rijk, godvruchtig, zedig, wijs en beeld­schoon: ‘een vrouw in de bloei van haar jaren'. Ze laat de magistraten halen en leest hen de les. Het is fout wat ze hebben gedaan. Ze hebben God op de proef gesteld, ze proberen hem te dwingen binnen 5 dagen te reageren. Hun belofte aan het volk is fout. Er zal veel bloed vloeien en zelfs als er mensen gespaard worden, zal hun heiligdom, tempel en altaar worden verwoest en God zal hen verlaten en blijvend ten schande maken als slaven van een vreemd volk.

De magistraten willen niet van gedachten veranderen, en Judit neemt het voortouw.

Ze bereid zich voor, bidt hartstochtelijk en verlaat de stad, samen met haar dienst­meisje, en meldt zich bij de Assyriërs. Ze zegt weggelopen te zijn, en waardevolle inlichtingen te hebben. De soldaten brengen haar bij H. Ze zegt hem dat de Joden op het punt staan te eten wat voor de tempel is bestemd. Zodra ze dat doen kan H. hen verslaan. Ze zal tot God bidden iedere nacht in de vlakte en hem berichten wanneer het zover is.

H. belooft haar genade. Op de vierde dag laat H. een maaltijd aanrichten, nodigt haar uit en is van plan haar te verleiden. Ze gaat op zijn uitnodiging in, H. denkt dat het hem gaat lukken, en drinkt te veel wijn. Toen het laat was gingen alle dienaren en gasten weg en lieten H. en Judit samen alleen. H. is stomdronken. Judit bidt om kracht, trekt Holofernes' zwaard en slaat hem het hoofd af. Omdat iedereen slaapt vertrekt ze heimelijk met haar dienst­meisje en neemt het hoofd van H. mee. De wachten denken dat ze zoals gebruikelijk gaat bidden op de vlakte en ze snelt terug naar de stad Betulia. Daar toont ze het hoofd van H. en zegt het volk om als de morgen aanbreekt ten strijde te trekken. Als het volk dat doet breekt er paniek uit onder de Assyriërs, want dan pas ontdekken ze de dood van hun leider en iedereen stuift er vandoor.

 

Dan eindigt het verhaal, de Israëlieten zijn gered, niemand durft ooit meer terug te komen om hen te belagen. En hoewel velen naar haar hand dongen, huwt Judit niet meer en leidt ze een teruggetrokken leven aan God gewijd.

 
       
 

Overweging.

Gevraagd in de oorlog door een verzetsstrijder, of een verrader vermoord mocht worden, zei de pastoor: ‘eigenlijk niet'. Wat een antwoord. ‘Eigenlijk niet', het mag niet maar moet. Iets doen waarvan je weet dat het ongehoord is, dat altijd en altijd fout is, behalve nu. Een mensenleven is heilig, doden mag niet, maar deze keer wel. Wat een onbegrijpelijke redering en tegelijk een o, zo begrijpelijke daad.

De verhalen van ‘eigenlijk niet' blijven meestal in het duister. Ze worden besmuikt verteld en gerechtvaardigd, want het is en blijft toch eigenlijk fout? Judit, de eerbare weduwe, beeldschoon en uiterst zedig, ze doet het – een man verleiden, bedriegen en vermoorden, doelbewust, met vaste hand, zich beschermd en aangemoedigd wetend door haar God. Ze misleidt, bedriegt en moordt en ze komt daar zuiver als een helder kind weer uit te voorschijn.

 

Het is een verhaal, natuurlijk, een mooi kampvuurverhaal, dat bedoelt is om de mensen moed in te spreken in een vijandige wereld. Misschien is het verhaal wel door mannen bedacht, om aan te tonen dat zelfs de vrouwen van het volk heldinnen zijn. Misschien stoelt het ergens op waarheid en is het verhaal opgeleukt, mooi gemaakt, onaantast­baar. Het is een verhaal waarin een vrouw uit haar gewone rol valt, en die heldenstap zet, die zelden een mens durft te zetten.

 

Kunnen wij ons ook aan dit verhaal laven, kunnen wij ons eraan optrekken in moeilijke tijden? Laten we eens dichterbij gaan kijken.

 

Als eerste zien we dat Judit de magistraten waarschuwt, maar ze zeggen haar: wees een vrome vrouw, bidt dat het gaat regenen en laat de rest aan ons over. Maar Judit accepteert deze rol niet. Ze onderneemt actie met alles wat ze heeft: haar schoonheid, inzicht en onverschrokkenheid.

In het tweede fragment zien we Judit in gebed verzonken, vurig komt ze uit voor haar plan en ze vraagt God haar in haar bedrieglijk woord te steunen. Sterker nog, ze herinnert God eraan dat hij de God van de zwakkeren is en hij haar dus moet steunen. List en bedrog zijn immers de krachten van de zwakkeren.

In het derde fragment smeekt Judit God opnieuw haar kracht te geven. Nu komt het erop aan, nu moet ze niet twijfelen of falen. Onverschrokken slaat zij deze mens het hoofd af. Geen twijfel, geen bidden en smeken, geen onderhandeling. Van begin tot eind bedrieglijk en onverschrokken.

 

Soms zou ik het wel willen: gewoon een overtuigde pacifist te zijn of een christelijk of een boeddhistisch fundamentalist: doden is niet goed, doden mag niet, klaar uit. De wereld is dan duidelijk: Saddam Hoessein is fout, maar Bush ook. Oorlog voeren en doden is fout. Je geweten is zuiver, je handen zijn schoon als je protesteert tegen de oorlog.

Het verhaal van Judit laat een andere, schrikbarende werkelijkheid zien. Als we braaf zijn, zoals de magistraten die iedereen te vriend willen houden, dan wassen we onze handen in onschuld, maar dan zal je volk worden afgeslacht. Als we een goede wijze en godvruchtige vrouw willen zijn, zoals de magistraten Judit willen zien, ook dan zal het volk omkomen – maar ons valt niets te verwijten.

De akelige werkelijkheid is, dat er geen zuiver geweten bestaat, geen schone handen. Zelfs moord door list en bedrog kan een daad zijn die door God is aangeraakt.

 

Wat leren we hier nu van? Schrikbarend genoeg leren we hiervan dat braafheid tot niets leidt. Helaas missen we het gemak om blindelings ethische leefregels toe te kunnen passen. Wij moeten zelf denken, zelf de leefregels en geboden op hun toepasbaarheid toetsen, en zelf nadenken over wat helpt in groei naar mededogen, inzicht en recht en vrede in deze wereld. Soms is het zaak om heldhaftig te zijn, en iets te doen dat niet kan, niet mag en toch moet. Wij moeten bereid zijn zelf vuile handen te maken.

 

Maar – schreeuwt het in mij, bij zo'n constatering – er zijn zoveel mensen die vuile handen maken. De geschiedenis puilt uit van de moorden die met de beste bedoelingen zijn gepleegd – en in vrijwel alle gevallen leiden ze alleen maar van kwaad tot erger.

 

Judit staat voor een patstelling: als alles wat we kunnen doen niet helpt, wat moet ik dan doen? Begeeft ze zich op het hellend vlak als Judit God vraagt haar kracht te geven om te moorden? Dat wat ‘eigenlijk' niet mag, doet zij.

Ze is een zedige vrouw, ze maakt haar reine handen vuil. Ze is een wijze bescheiden vrouw en haar daad is een daad van eigen­machtig handelen bij uitstek. Het lijkt wel hoogmoed. Ze heeft geen garantie dat haar plan slaagt, ze weet niet of ze er zelf ongeschonden uitkomt, ze weet niet of de Assyriërs niet dubbel zo sterk zullen zijn van woede. Maar ze houdt het niet bij veilig bidden om een regenbui. Ze neemt het voor haar verantwoording, ze riskeert de mislukking.

 

Judit heeft de magistraten vermetel genoemd, zij hebben God op de proef gesteld door hem 5 dagen de tijd te geven om te reageren. Ze heeft het hen verweten en het fout genoemd. Maar stelt Judit God hier zelf ook niet op de proef door hem te vragen misleiding, bedrog en moord te zegenen?

Het verschil is dat daar waar de magistraten hun handen in onschuld wassen en God proberen te forceren tot een daad, Judit haar daad stelt. Zij stelt alles, haar naam en haar leven in de waagschaal. Ze vraagt daarbij Gods steun. Want om vuile handen te kunnen maken moet je zo zuiver zijn als Judit, zo godvruchtig, zo zedig als maar kan.

Alleen als je zo zuiver mogelijk leeft, bidt, en je verhouding tot God haarscherp hebt, dan kun je tot klaarheid komen. Het is haar kracht, en ook die van Abraham en Mozes, dat zij niet reageren uit angst, of uit haat. Het lijkt er misschien op, maar het is geen arrogantie of hoogmoed waarmee zij de grenzen verleggen. Wat Judit, Abraham, Mozes deden mag alleen maar door helderheid en inzicht gedreven zijn.

 

We hebben haar gebeden gelezen vandaag, want haar gebeden zijn voor Judit cruciaal. Gebed is cruciaal voor iedereen die daden wil stellen die niet uit reactie geboren zijn, niet uit angst, haat, of onvermogen – maar uit inzicht en moed.

Pas door de helderheid van contemplatie en gebed kun je je daden zuiveren van angst en haat en naïviteit. Dan kun je voor je verantwoording nemen wat je nooit zou denken te durven.

En dat geldt voor iedereen die grenzen verlegt, dus ook voor ons: niet onze braafheid maar wel onze zuiverheid is de basis voor onze onverschrokkenheid.

 

Amen.

       
 

Nodiging

Gij die dit woord ons ingegeven hebt, een bron van kracht en moed en zeker weten. Laten wij Judit in ons hart dragen, haar wijsheid, de helderheid waarmee zij haar daad stelde. Ze is een voorafschaduwing van Jezus, de man die ons nodigde om volledig boven ons zelf uit te stijgen.

Laten we daartoe brood breken en wijn delen.

Laten we gedenken wie we kunnen zijn, laat ons er moed uit putten. Want we zijn mensen die ons leven delen met elkaar en ons kwetsbare leven wordt zo vaak gebroken.

Vergeet niet, we zijn samen, we zijn niet alleen, God steunt ons en iedereen is genodigd om deel uit te maken van Gods volk onderweg.

Komt allen wat alles gereed.

 

Vrede en alle goeds

Gebed.

Voor alle gekwetsten in deze wereld bidden wij -

dat zij gesterkt worden door uw geest,

dat zij de kracht vinden het leven te vieren.

 

Voor allen die anderen kwetsten -

dat zij gesterkt worden door uw geest,

dat zij de kracht vinden het leven te vieren.

 

Voor allen die op de drempel van de dood staan -

dat zij gesterkt worden door uw geest,

dat zij de kracht vinden het leven te vieren.

 

Voor ons, opdat we grootste dingen kunnen volbrengen -

dat wij gesterkt worden door uw geest,

dat wij de kracht vinden het leven te vieren.

 

Amen

Zegenbede.

Moge onze geliefde God dicht bij ons zijn de komende dagen en alle dagen in ons verdere leven.

Moge Zij onze ogen en ons hart openen, opdat we onverschrokken en vol mededogen voort kunnen gaan.

Moge Hij ons kracht en tederheid schenken en vrede.

Amen.

 

 

       
       
 

| Archief/Bijdragen | Archief 2003 | Diana's "Hoofdpagina"Gastvoorgangers |

 
 

RG 2004-08-22 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl