Bijdrage Harris Brautigam, viering 17 oktober 2004.
 
 

Gastvoorganger: Harris Brautigam

Duif-voorganger: Alet Aalders

 

 

   
         
 

Lezingen

Exodus, 17. 8-16;

Jakobus: 1. 5-8;

Lucas: 18. 1-8

 
         
     
 

Inleidende tekst: 

Ik hoorde het van een zeereerwaarde

En hoogbejaarde dominee:

De Here wou met onze aarde

Niet een dag langer meer in zee.

 

Al zouden wij Hem overstelpen

Met eredienst en dankgebed,

Het zou geen moer meer helpen;

Er werd een punt achter gezet.

( Willem Wilmink)

 

        Harris Brautigam

 
 

Overweging.

Een nieuw land was Israël beloofd. De slavernij zou verleden tijd zijn. Ze hadden een gevolmachtigde namens God die voor hen de kastanjes uit het vuur zou halen. Daar waren ze helemaal zeker van. Hij had daarvoor met zijn zeven plagen de onomstotelijke bewijzen geleverd. Indrukwekkende wonderen, die de boze farao tot wanhoop hadden gebracht.

Hij was hen voorgegaan door een uitloper van de Rode Zee. De vijandelijke troepen waren daar uitgeschakeld. De toekomst was safe.

Dat was het plaatje. Een geknecht volk ging zijn vrijheid en een goede toekomst tegemoet. Daar hadden ze alle vertrouwen in.

Natuurlijk hadden ze er wel begrip voor dat ze er wat voor moesten doen. De hele reis naar het beloofde land zou natuurlijk wel wat ongemakken met zich meebrengen. Maar dat hadden ze er wel voor over!

 

Het bevrijdingsverhaal van Israël uit Egypte hebben we al van jongst af aan gehoord. Maar soms ben ik bang dat we een beetje vergeten zijn dat dit bevrijdingsverhaal ook nu nog, in ons tijdsgewricht geldt!

Mozes, als baby al op zo'n bijzondere manier van een wisse dood gered, hij is het die aangesteld is als aanvoerder namens de Eeuwige, God, en op zijn vastberaden wijze geeft hij leiding. Hij vindt tegenspraak maar moeilijk en helemaal als blijkt dat de belofte van de komende bevrijding zo weinig vaste grond bij zijn landgenoten krijgt. Steeds dat gemopper en gezeur, zelfs dat domme verlangen naar de vleespotten van Egypte. De slavernij nemen zij dan maar op de koop toe. Ze kiezen toch maar liever voor dat tijdperk waar je wist waar je aan toe was: Hard werken, maar in ieder geval, z'n natje en droogje op zijn tijd, en enkel en alleen maar de dreiging van de slavendrijvers, maar die waren wel om te kopen op zijn tijd. Platvloerser kon het al niet! Mozes' geduld wordt vreselijk op de proef gesteld. Driftig slaat hij met zijn staf op de rots om water. Wat moet hij aan met dit ondankbare volk, dat zijn verlossing niet lijkt te waarderen, geen dankbaarheid toont en blijkbaar geen moed verzamelen kan uit het wenkende visioen dat hij hen namens God heeft mogen voorhouden?

 

Wat is dit in godsnaam voor volk dat zo recalcitrant blijft ondanks een serieuze belofte van een land van melk en honing. Wat is dat toch dat dit volk zo snel tot een verzameling angsthazen maakt die de hoop op het visioen van het beloofde land zo kleingeestig door hun vingers laat glippen.

Nu is zo'n reis door de woestijn beslist geen sinecure. Dat is het nu nog niet! Mensen die van avontuurlijke reizen houden en zich opgeven voor trektochten door de woestijn kunnen enigszins duidelijk maken dat die vlakte meer is dan een grote zandbak. Er gaat een dreiging uit van de onmetelijke ruimte met zijn verzengende hitte van de zon. Mens en dier moeten bij elkaar blijven, want dan alleen is bescherming tegen aanvallen van wilde dieren en agressieve nomadenstammen het best gegarandeerd.

De dorst maakt dat het water belangrijker is dan goud, en de nachtelijke koude vormt een volledig andere aanval op het menselijke welzijn. Bovendien is een goede gids is onmisbaar en mag een gewapende begeleiding niet ontbreken. Ga d'r maar aanstaan!

 

Mozes en zijn reisgenoten hebben exact hetzelfde ervaren. Inclusief de vijandelijkheden van een nomadenstam onder leiding van Amalek.

Een verwend volk loopt tegen alle bijna dodelijke ongemakken op en verzet zich tegen zijn leiders, Mozes voorop, die, wél vasthoudend aan zijn geloof in zijn God, niets anders weet te doen dan zijn nood te klagen bij de Eeuwige en wanhopig zijn handen ten hemel strekt als de bedreiging door een vijandige stam ook te ernstig wordt. En God accepteert dit gebaar en bouwt het om tot een overwinningsteken.

Niet de sterke mens met de gebalde vuist wint de strijd, maar de smekende die niet ophoudt te smeken, aan hem wordt de overwinning geschonken. En als hij moe wordt zijn er anderen die hem letterlijk en figuurlijk ondersteunen. Solidair met hem zijn. En het werkt!

Als ik me dit gebaar tracht voor te stellen dan zie ik voor me: een mens, die in wanhoop zijn armen ten hemel strekt; hij roept om hulp, om sterkte. En als hij zijn armen van vermoeidheid laat zakken ondersteunen anderen zijn armen.

Dat non-verbale gebaar van die 3 mensen zou voor ons als een levend voorbeeld van verbondenheid, solidariteit van mensen met elkaar moeten zijn. Ik denk hierbij aan ‘eendracht maakt macht'. Het klinkt misschien wat gewoontjes. Maar daar gaat het toch wel om: eendracht met elkaar én met God.

 

We zouden dit verhaal tekort doen als we het slechts als een onschuldige anekdote zouden behandelen. Het is voor mij van geen belang of we hier te doen hebben met een controleerbaar gebeuren uit het verre verleden. Ik stel me zo voor dat dit verhaal tijdens de trektocht door de woestijn en later, toen het volk van Israël gesetteld was in het Beloofde Land, door de oudsten verteld en herverteld is aan de kinderen, niet alleen als een spannend verhaal, maar als een vertelling met een ingebouwde pedagogisch verantwoorde les dat God onder alle omstandigheden te vertrouwen is.

En de andere 2 lezingen van vandaag onderstrepen dit, ieder op zijn eigen wijze.

God is volledig te vertrouwen zeggen ze, echter met die aantekening, dat mensen met elkaar dat vertrouwen moeten verdienen en zelf moeten verwerven. Daarvoor zijn wij bijvoorbeeld hier tezamen.

In verbondenheid, solidariteit is de opdracht. Net als dat drietal tijdens het gevecht met de Amalakieten. We worden er op gewezen dat het niet gratis-voor-niets komt aanwaaien uit de paradijselijke tuinen.

Ik stel me zo voor dat op die manier de fantasie en het godsgeloof van die kinderen toen geprikkeld werd.

 

Ik leerde in mijn bijbelstudies het Mozes' verhaal begrijpen als een verhaal óók voor ons. Ik leerde dat het verhaal van de geschiedenis van toen, in het verleden, ook verstaan moet worden als een boodschap voor nu, voor ons. Ook wij zijn geroepen naar een visioen, wij zijn op weg. En het is voor ons even moeilijk en we worden er soms even wanhopig van als die zwervers met Mozes. De bedreigingen zijn veelal anders, maar de moed zakt ons in de schoenen als we naar onze wereld kijken. Waren we maar……. Ja wat? Bij moeder thuis? Bij de vleespotten van Egypte?

 

Ook voor ons geldt dat het wenkende perspectief van de belofte veroverd moet worden. Ook voor ons geldt dat we op elkaar aangewezen zijn om die belofte van het visioen te concretiseren. Vol vertrouwen op God, én met elkaar de handen ineengeslagen moeten we verder. Niet vergeten dat we leven van uit een visoen ons voorgehouden door de Eeuwige die ons liefheeft. Die Zijn Woord ons gegeven heeft: Jezus van Nazareth. Hij heeft als mens onder ons geleefd en ons voorgedaan wat het is om die zware weg van dat visioen te bewandelen. Hij gaf ons Zijn brood om ons op die weg te voeden. Maar ook om ons uit te dagen en te prikkelen zijn weg met elkaar te gaan. In dat teken van brood en wijn, waartoe wij zijn uitgenodigd, roept Hij ons bij naam om recht te doen en goed te zijn.

Jakobus rekent wel een beetje erg fanatiek af met de twijfel die ons steeds kan overvallen. Ik ben bijna geneigd om te zeggen “God behoede ons voor mensen die nooit twijfelen want die denken God in hun zak te hebben”.

Onze twijfel raakt God niet. Daar lijden wij zelf het meeste onder. Wij kunnen onze armen omhoog heffen en heen en weer geslingerd worden tussen vertrouwen in de belofte en wanhoop dat het nog ooit wat wordt. Dat zijn nu juist de situaties, dat we elkaar nodig hebben om elkaar te bemoedigen.

 

Uit een kerstpreek van Huub Oosterhuis herinner ik me nog goed dat hij uitsprak van plan te zijn zich aan te sluiten bij en vast te klampen aan elk tekentje van hoop in deze soms zo miserabele wereld. Soms lijkt alles inderdaad zo duister, maar de kiertjes in die verduistering zijn er om groter te maken.

 

In hun gevecht tegen de Amalakieten was zo'n tekentje zichtbaar: ze waren aan de winnende hand als Mozes zijn handen omhoog hield. En ook nu zijn die hoopvolle tekens er nog: in de hand die helpt, het woord dat troost en bemoedigt of corrigeert.

Die tekentjes zijn ook in de meest bizarre omgeving waar soms alle menselijkheid buitengesloten lijkt.

Ik moest daar laatst weer even aan denken bij die trieste geschiedenis rond die Engelse ingenieur die gegijzeld was en uiteindelijk toch gruwelijk vermoord werd. Ik las dat één van zijn bewakers hem geholpen had te ontvluchten. De poging mislukte jammerlijk. Maar het feit van die helpende bewaker gaf mij even dat vleugje hoop van “is dat misschien het eerste minuscule barstje in een zieke en verhardde omgeving. Het eerste minuscule tekentje dat menselijkheid toch nog niet helemaal van die aardbodem daar verdwenen is”?

 

Lucas vertelt het verhaal van die rechter die in God noch gebod geloofde en zich niets van mensen aantrok, maar die uiteindelijk toch door de knieën ging, niet uit menslievendheid, maar om van het gedram om hulp af ter zijn.

Dan laat hij Jezus zeggen: als zo'n figuur uiteindelijk toch toegeeft, zal God dan achterblijven en niet helpen? “Natuurlijk wel”, klinkt in die vraag door.

Maar Lucas rondt zijn verhaal af met een beetje cryptische en cynische vraag van Jezus. Best leuk om die goed tot ons te laten doordringen: “Als de mensenzoon komt zal Hij dan werkelijk dít geloof – en hij bedoelt het geloof om te volharden net als die weduwe - op aarde vinden”?

 

Wat zal daarop ons antwoord zijn?

Maar zie daar was diezelfde morgen

Zo'n rotjoch in de grote stad

Een doodziek duiffie aan het verzorgen

Dat' ie op straat gevonden had

 

“Kristus, wat mot je dan? Wat wil je?

Ja, Kijk me maar eens effe an

Godallejezus, beest, wat tril je.

Leg nou toch effe rustig, man”.

 

Toen heeft de Heer zijn toorn bedwongen,

Want Hij kreeg schik in het geval,

Hij spaarde dus die kleine jongen,

de zieke duif, en het heelal.

(Willem Wilmink)

 

Gebeden.

“Ik geloof Heer, maar kom mijn ongeloof te hulp”. Dat zei die Romeinse militair. Maar het geldt ook voor ons: kom mijn ongeloof te hulp, sterk ons vertrouwen in Uw Woord waarmee Gij ons geroepen hebt samen, met U, deze wereld bewoonbaar te maken.

Wij bidden U verhoor ons.

 

 

We bidden en blijven bidden met elkaar om kracht en sterkte om vol te houden en niet te rusten tot het visioen van een leven waar recht is voor iedereen en geen oorlog en bedrog meer zal zijn binnen handbereik komt.

 

Wij bidden u verhoor ons.

 

 

Dat de kloof tussen de arrogantie van de macht en de demagogie van de machtelozen niet groter wordt en een bedreiging wordt voor een heilzame samenleving.

 

Wij bidden u verhoor ons.

 

 

Gedenken wij onze doden,

De zieken,

Die eenzamen, die met hun bestaan geen raad weten.

Wek onze kracht

Vuur onze hartstocht aan

Heradem ons dat wij in U volharden,

Doe lichten over ons Uw lieve Naam

 

 

Wij bidden U verhoor ons.

 

 

 
       
 

| Archief/Bijdragen | Archief 2004 | Voorgangers |

 
 

RG 2004-11-14 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl