Bijdrage Frans Gerritsma, viering 24 oktober 2004
 
 

Voorganger: Frans Gerritsma

Lector: Ireen van der Endt

 
 

foto boven: Frans Gerritsma

 

     
 

Lezingen :

Jezus Sirach 35,12-14.16-18;

2 Timoteüs 4, 6-8.16-18

Lucas 18,9-14

       
         
 

Overweging.

Het zit er bij ons mensen al vroeg in. En in de bijbel gebeurt het al op de eerste bladzijde. Onderscheid willen maken. Kennis van goed en kwaad willen hebben. We willen steeds weer eten van de appel van de boom van kennis van goed en kwaad. En daarmee begint dan ook veel ellende. We verplaatsten ons dan op het niveau van God. Willen gelijk zijn aan God. En denken mensen soms stiekem, dan zullen we het ook wel even beter doen dan God. Dan hebben we macht. Dan kunnen we het goede belonen en het kwade straffen. En je zult zien. De wereld zal er dan beter uit gaan zien. We doen dan iets aan de onmacht. We willen zien dat de rechtvaardige beloond wordt. 

Ik dank U, dat ik niet zo ben zoals andere mensen. De hebzuchtige, de onrechtvaardige, de overspelige, of zoals die tollenaar daar achter in de kerk. Daar moet God toch wel van onder de indruk komen. Als de Eeuwige deze man, die zeer bekwaam is in de Schriften niet beloont voor zijn goed gedrag, wie dan wel ? Trouwens dat is nog niet alles. Hij doet veel meer dan wat er is voorgeschreven. Hoef je maar een keer per jaar te vasten, hij doet het twee keer per week. Hij is royaal, geeft tienden van zijn inkomen. Mensen hebben best respect voor hem. Een respectabel mens, op wie je kan bouwen.

 

Maar in al zijn goedheid, met al zijn goede bedoelingen is hij onaantastbaar geworden. Mensen kunnen hem niets verwijten, God kan hem niets verwijten. Hij leeft zoals staat voor- geschreven, volgens de Schriften.

 

Maar waarom heeft hij het zo nodig om zich af te zetten, om zich te profileren ten koste van andere mensen? Ten koste van mensen die in zijn ogen niet zo goed zijn als hij. Vertrouwt hij de Eeuwige niet helemaal. Is hij wel zo zeker van zichzelf. Of wil hij die man met gebogen hoofd, daar achter in de tempel en die alleen maar zegt: “O God, genade vooreen arme zondaar”, een lesje leren of bepreken.

 

Volgens mij is hij er niet zo zeker van dat hij het goed heeft gedaan. Maar dat legt hij niet aan God voor. Zo van ? “God ik probeer te levens volgens de Schriften, maar wees mij genadig, want aan mij mankeert ook wel iets”. Hij laat het oordeel niet aan God over, maar hij oordeelt zelf en veroordeelt daarmee de ander. Door de andere mensen als slecht af te schilderen, komt zijn eigen goedheid erg op de voorgrond.

 

Het is niet wijs van hem. Het is alsof hij niets geleerd heeft van de joodse wijsheid, zoals dat verwoord is in de Schriften. Zoals we vandaag hoorden in de eerste lezing. God is niet partijdig ten nadele van de arme. Hij luistert naar het gebed van de ontrechte. Het gebed van de nederige dringt door de wolken heen en houdt aan tot de allerhoogste naar Hem omziet.

 

Bij Paulus komt ook nog wel iets van zijn farizeese achtergrond naar boven. Hij maakt op het einde van zijn leven de balans op en kijkt terug. Daarbij valt op dat hij pal staat voor zijn leven. Dat hij de goede strijd gestreden heeft. Ook al ging het nodige in zijn leven met ruzie en controversen gepaard, hij kan er eerlijk op terug zien. Nu laat het over aan God. In het vertrouwen, dat die zijn leven zal voltooien. Hier spreekt een door het leven wijs geworden man. Voor allen die met liefde uitzien naar de komst van de Heer, is er gerechtigheid. Op het einde van zijn leven heeft Paulus het niet meer nodig zich te profileren ten koste van anderen.

 

In het evangelie verhaal staat de tollenaar, de collaborateur, de zwartwerker, de mens die meer vraagt dan hem toekomt, voor de verachte mens. De mens die tekorten schiet en weet dat het soms ook niet anders kan, omdat hij ook moet leven. Maar het is hier ook de mens die bij zichzelf naar binnen durft te kijken en niet zegt: “ik doe wel verkeerd, maar die rijke mensen die een heleboel hebben zijn daar ook niet altijd eerlijk aan gekomen of doen ook wel eens iets fouts”. Hij zoekt geen excuses voor eigen falen. Hij staat voor God met lege handen en ook hij laat het oordeel aan God over. Hij hoeft zich niet beter te voelen ten koste van andere mensen. Daarin is hij groots.

 

“O God, genade voor een arme zondaar” bidt de mens die zich niet mooier voor kan doen en hoeft te doen dan hij is.

 

Hij komt met gebogen hoofd.

Hij is nederig. Nederigheid heeft in onze oren dikwijls iets van onecht. Jezelf in het stof wentelen, om weer in genade aangenomen te worden, alsof dat het enige zou zijn. Je mag ook best fier zijn op het goede dat je doet, Het is niet allemaal kommer en kwel. Het kan lijken op een soort valse “heiligheid”. Maar zoals we horen bij de tollenaar komt zijn gebogen hoofd niet onecht over. Het latijnse woord voor nederigheid is “humilitas”. Daar zit het woord humus in. Aarde, vruchtbare aarde. Daar gaat het om, dat we vruchtbare aarde zijn. Goed geaarde mensen. Aarde waar lucht in zit.

 

We hebben de farizeeër in ons nog al eens in een diep hoekje weggestopt. We willen hem niet zo graag zien. Vooral wanneer we ons vergelijken met andere mensen dan moet de farizeeër in ons niet te veel van zich laten horen. Dan zitten we vol met oordelen over anderen en over de samenleving. En voor we er erg in hebben lopen we met opgeheven hoofd langs de ander heen.

Het bevrijdende is, dat we voor de eeuwige mogen gaan staan, in al onze onvolkomenheid, zoals je geaard bent, zonder dat we ons met anderen hoeven te vergelijken en ons minder hoeven te voelen. God ziet door de buitenkant heen en heeft respect voor wie je, soms ondanks, alles bent.

 

Ik moet denken aan de jongen uit Zuid Amerika die ik een keer sprak. Hij vertelde me dat er erg onder geleden had dat zijn moeder prostituee was geweest. Maar hij vertelde ook dat hij het respect voor zijn moeder nooit verloren was, zij had er toch maar voor gezorgd dat hij en zijn zusje te eten hadden.

 

We mogen plukken van de boom van het leven, die naast de boom van kennis van goed en kwaad in het paradijs staat. We hoeven niet te oordelen, in hokjes op te delen. We mogen onze armzaligheid aan God voorleggen, als een vorm van bidden. De farizeeër zei het alleen tegen zichzelf. De tollenaar zei het tegen God.

 

 

   
 

| Archief/Bijdragen | Archief 2004 | Frans' "Hoofdpagina" | Gastvoorgangers |

 
 

RG 2004-10-24 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl