Bijdrage Henk Kemper, viering 22 januari 2006
 
 

Voorganger: Henk Kemper

lector:  Dorien Gransjean-Eldering

 
 

 

 
         
 

Lezingen:

Jona 3; 1-5 en 10

Jakobus 4; 1-17

Marcus 1; 14-20

 
         
 

Inleiding

Hartelijk welkom bekende en nog onbekende mensen in deze viering van Schrift en Tafel, waarin Dorien en ik zullen voorgaan. Het thema dat ik deze dienst meegaf is: “Niemand anders heeft zo geroepen.” Je kunt een zinnetje als dat op enkele manieren uitspreken: niemand anders heeft geroepen. Of: niemand ánders heeft zo geroepen. Of: niemand anders heeft zo geróepen . Je begrijpt dat ik in de loop van de dienst terug zal komen op de vraag wie nou zo naar wie roept.

 

We lezen vandaag drie lezingen. Eén deel uit het boek Jona, één deel uit de brief van Jakobus en één deel uit het evangelie van Marcus. Dat doen we als gebruikelijk in een niet chronologische volgorde. Het evangelie van Marcus is immers eerder geschreven dan de brief van Jakobus. Maar in dit geval is het helemaal niet erg.

Vandaag zullen we het hebben over de relatie die wij, mensen, sinds mensenheugenis met God hebben. En omgekeerd: de relatie die God met de mensen heeft. Of nog beter gezegd: de relatie die God met ons beoogt.

We zullen lezen over Jona die de opdracht van God negeert en juist het tegenovergestelde doet van wat gevraagd wordt. We zullen lezen over hoe we met elkaar zouden moeten omgaan en we zullen lezen over de eerste leerlingen die Jezus volgden.

Wat dat allemaal vandaag de dag kan betekenen hoop ik in de overweging mee te nemen.

 

We zullen ook zingen. Je weet dat muziek in deze kerk geen behang is maar een eenheid met de thematiek. Alle muziek vandaag gaat over waar God in ons verborgen is.

Is God ergens aanwezig ?? Of zit God juist diep in onszelf ? Dieper dan een brandhaard in het vuur ?

 

Op voorhand geef ik toe dat we allemaal een eigen beleving zullen hebben van onze relatie met God en waar we onze God zullen vinden. Maar voor mij is één ding duidelijk: God schuilt in ieder van ons. Hij zoekt ons en vindt ons. Hij richt ons handelen in onze menselijke relaties. Omgekeerd gezegd: Waar zoeken we God en hoe is hij te vinden. Zoeken we goed, of moeten we anders zoeken. Of misschien moeten we niet eens zoeken. Vragen genoeg voor vandaag. Laten we aan het begin van deze viering bidden om vergeving voor de keren dat we verkeerd handelden. Ik vraag Dorien om samen met ons te bidden.

                       

 

 
 

Overweging

Drie lezingen vandaag waarvan de eerste twee tamelijk belerend en vermanend overkomen. De eerste lezing, die van Jona is een voorbeeld van een profeet die op reis gaat en de mensen waarschuwt voor de dreigende toorn van God.

Het boek Jona is genoemd naar de hoofdpersoon. Het is het vijfde boek van de verzameling van de zogenoemde Twaalf profeten; een verzameling van profetenboeken die waarschijnlijk 300 tot 400 jaar voor Christus zijn geschreven.

 

We lazen vandaag eigenlijk het tweede gedeelte van het verhaal over Jona. Het boek Jona valt in tweeën te delen. Het eerste deel is het heel bekende verhaal van Jona of Jonas in de walvis. Een verhaal dat zo onwaarschijnlijk is dat je het moeiteloos als sprookje aan kinderen kunt vertellen. Een man die op reis gaat, feitelijk om zich voor God te verstoppen, wordt opgeslokt door een grote vis en na lange tijd wordt hij uitgespuwd op het droge.

De aanleiding van de reis van Jona is een opdracht van God. God is van plan Nineve met de grond gelijk te maken, omdat de inwoners zich wat je noemt aan God noch gebod houden. Jona is niet van plan zich te houden aan de oproep van God en denkt bij zichzelf: moet ik naar het Oosten, ga ik naar het Westen. Weg van de opdracht die God mij gegeven heeft. Jona rekent buiten de macht en kracht van God. In het verhaal is het God die hem in de buik van de vis terecht doet komen en die hem door de vis richting Nineve laat transporteren.

In de buik van de vis waant Jona zich in de onderwereld en hij ziet de dood in de ogen. Het verhaal schetst hoe Jona in een gebed tot God hulp vraagt. Het is God die zijn goedheid toont en zorgt voor de ommekeer in het verhaal. Jona heeft zijn les geleerd en beseft dat God mensen verhoort. Dat mensen zich tot God kunnen wenden. Dat God altijd bereid is mensen te zoeken en hen bij te staan in de nood.  

Jona komt uiteindelijk in Nineve en verkondigt zijn nieuws. De mensen geven gehoor aan de oproep van Jona en iedereen deed mee aan de door de koning afgekondigde vasten. Van hoog tot laag hield men zich er aan. Zoals we lazen toont ook hier God zijn barmhartigheid en hij straft de stad niet.

 

Het boek Jona gaat nog verder. We lazen niet verder, maar hadden we dat wel gedaan dan zouden we lezen dat Jona het niet eens is met Gods barmhartigheid. Op verwijtende toon geeft hij aan, dat God eigenlijk maar een watje is. Dat God een genadige en barmhartige God is, toegevend aan liefde en onheil wil voorkomen. Jona, maar we kunnen ook zeggen, wij mensen meten met een andere maat dan God. Het is mensengeest om te denken in termen als toorn, woede en uitroeiing. God op zijn beurt spreekt Jona toe met een vraag die niet beantwoord wordt. In een vrije vertaling een vraag die ongeveer luidt: “vertel me eens, jij daar Jona, waarom ik eigenlijk niet begaan zou zijn met het werk dat uit mijn eigen handen voortkomt. Waarom zou ik uitroeien wat ik liefdevol heb gemaakt.” Wat je noemt een onbeantwoordbare vraag.

 

De toonzetting van de Jakobus-lezing is ook wat belerend en vermanend van karakter. Voorbeelden: Reinig je handen, zondaars. Zuiver je hart, weifelaars. Je vraagt je af aan wie een dergelijke brief is geschreven. Welnu, vermoedelijk is de brief gericht aan joden die waren overgegaan tot het Christendom. Jakobus wil hun vanuit het Jeruzalemse waar hij zelf verbleef een hart onder de riem steken en ze eigenlijk duidelijk maken dat het goed is werk te blijven maken van de door God voorgeschreven, en door Jezus getoonde werken van barmhartigheid.

Jakobus staat voor een praktisch christendom. Daadkracht, echte liefde, vertrouwen in God en elkaar. Dat is wat telt.

Hiij stelt dat het niet aan mensen is een oordeel te vellen over een ander. Dat moeten we aan God overlaten. Er is, zo zegt hij, maar één rechter en wetgever. Eén rechter die bij machte is de wereld in het verderf te storten óf juist te redden.

 

De lezing van Marcus, of tenminste het boek dat aan hem toegeschreven wordt, vertelt ons vandaag over de roeping van de eerste leerlingen. Volgens dit verhaal is het de charismatische Jezus van Nazareth die als het ware door zijn verschijning er voor zorgde dat mensen achter hem aankwamen. Zonder iets te vragen laten de leerlingen hun aan de grond genagelde vader achter en volgen ze Jezus. Een merkwaardig verhaal van –letterlijk- achter iemand aanlopen.

 

Drie lezingen vandaag die elk in een eigen toonzetting en vanuit een bepaalde tijd iets proberen te zeggen over God en de wereld. Over mensen en hun onderlinge verhoudingen. Over mensen en hun verhouding tot God. Ook wij voegen daar in onze tijd weer het nodige aan toe. Misschien zijn we als mensen wel nooit over God uitgesproken.

 

Jona toont ons dat God altijd uit is op goedheid. Dat hij het beste voor heeft met de mensen. Maar ook toont het verhaal dat er aan Gods woord niet te ontkomen is. Jezus en zijn leerlingen hebben in het verlengde van het verhaal van Jona, laten zien hoe mensen met elkaar zouden moeten omgaan. Jona deed dat vanuit zijn perspectief. Maar Jezus leerde ons God veel tastbaarder kennen. Veel dichterbij, veel meer horend bij ons mensen. Juist door Jezus optreden en lessen en wijsheden, weten wij hoe God de wereld heeft bedoeld. Weten we hoe God wil dat wij met hem omgaan en Hij met ons. Ons handelen moet steeds gericht zijn op het welzijn van mensen.

 

Dat is moeilijk. Ook in deze tijd. Er worden mensen ontslagen zonder zicht op ander inkomen, zonder toekomstvisie. De grond wordt onder deze mensen weggeslagen. Onze wereld kent de nodige sporen van oorlog, armoede en ellende. Er gebeurt zo veel dat je niet eens weet waar je het eerst zou moeten beginnen met je goede werken. Vanuit een soort van machteloosheid roepen sommigen dat er toch geen beginnen aan is en laten ze alles maar gebeuren. Doen ze niets en berusten in de macht van het kwaad en de sterkste. Terwijl het toch onze opdracht is onrecht aan de kaak te stellen !

Als we in zo'n houding van “laat alles maar waaien” verzinken, dan zou ik willen zeggen dat we, in het licht van de lezing van vandaag, zondigen. Er staat immers: als je weet hoe het hoort en je handelt daar niet naar, dan zondig je.

 

Het woordt “zondigen” roept meestal oude gevoelens op van vroeger. Zonde stond voor het kwade. Voor het fout doen van dingen. Niet zelden ging het dan om kleine, onbenulllige dingen: in de RK-kerk eten voorafgaand aan de communie, iets niet gebiecht hebben. Alsof het daar om ging. Dat soort uiterlijke vertoninkjes vertroebelen alleen maar het niet handelen van mensen. Volgens mij heeft Jezus niet bedoeld dat we allemaal een soort van boekhouders worden die bijhouden of ze wel of niet naar de letter leven van de voorschriften. We zouden God en zijn zoon écht tekort doen door dit te geloven. Leven in de Geest van de schrift is veel belangrijker.

 

Zonde is het als je niet handelt naar de echte voorschriften van liefde en barmhartigheid. Zonde omdat dit ten koste zal gaan van mensen. Zonde omdat we elkaar dan tekort doen, daar waar we goed kunnen doen aan elkaar.

 

We hebben op dit punt goede voorbeelden. Niet alleen Jezus als ons grootste voorbeeld van die tijd, maar zovelen na hem hebben getracht te leven voor het welzijn van mensen. De grote namen die vaak genoemd worden kennen we wel. Er komen dan namen langs als die van Moeder Theresa en zo. Of de naam van de heilige wiens dag het vandaag is de H.Vincentius die de naamdrager is van een vereniging die armen probeert te ondersteunen.

Ja de namen van bekenden komen langs, maar de naam van de buurvrouw komt nooit langs. Terwijl er buurvrouwen zijn die veel goeds betekenen voor een ander.

 

Wij allemaal kunnen iets betekenen voor elkaar. Als je goed om je heen kijkt zul je zeker een ander kunnen helpen.

De haalbaarheid wat dit betreft roep je niet van bovenaf op. Het zijn dingen die we zelf handen en voeten moeten geven. Mensen onderling.

Jakobus zegt dat er één rechter is die de wereld kan redden of in het verderf storten. Ik voeg daar aan toe, dat wij mensen, als Gods handen op aarde, de wereld kunnen redden. Als we maar willen. En redding van de wereld begint bij begrip tussen mensen. Onze multi-culturele samenleving biedt veel aanknopingspunten en uitdagingen.

 

Zijn onze aanroepingen aan God dan overbodig geworden. Ik bedoel, als we het toch allemaal zelf moeten doen, dan hoeven we “boven” niet aan te kloppen, toch ?

 

Jakobus houdt ons vandaag voor dat bidden voor jezelf niet het belangrijkste is. Als je bidt moet je voor de juiste dingen bidden. Niet voor je eigen welzijn maar voor het welzijn van ons, mensen. Dan moet je daar ook een steentje aan bijdragen. Elke dag komen er kansen te over langs. En dan nog iets: we hoeven het niet alleen te doen. Zelfs Jezus zocht mensen in zijn omgeving met wie hij samen het verhaal van God en de mensen wereldkundig maakte. Jezus besefte dat je samen sterker staat dan alleen.

 

Volgens de overlevering werd Jezus door God zelf naar de wereld gezonden om het evangelie te verkondigen. Heb je gezien dat er in deze vertaling staat dat Jezus in Galilea “Gods goede nieuws” verkondigde.

Jezus begreep dat God zijn goede nieuws laat verrichten via de handen van de mensen. Daarom heeft God, om het zo maar eens te zeggen, ons nodig als grondpersoneel. Jezus koos de eerste groep uit, maar in het verlengde zijn wij net zulk grondpersoneel als de eerste leerlingen.

 

Wij mensen zijn geneigd ons te richten tot God. Dat is goed. Wij hoeven niet bang te zijn dat God ons uit het oog zou verliezen. Vandaag lazen we enkele verhalen hoe God zich bekommert om mensen. Hoe God steeds naar ons zoekt. In het lied dat we zongen werd dat mooi uitgedrukt: het is God die ons vraagt: waar ben je nu, waar bleef je hartstocht. Ben je niet meer die ene van toen. Die ene met wie ik een hechte band had. Kom terug, Ik bén er voor je !!!

 

We hoeven niet bang te zijn dat God ons uit het oog verliest. Ménsen kunnen elkaar kwijtraken. Maar God raakt ons niet kwijt.

Vanuit die overtuiging kunnen we ons richten op onze onderlinge relaties en kunnen we ons met dankbaarheid en blijdschap richten tot God. Als het goed is, dan is God in ons doen en laten steeds aanwezig. Onze daden zullen dan bewijzen dat God dus altijd dichtbij ons is.

En zó hoort het !!!

 

Moge het zo zijn.

 

 
   
     

 

Nodiging.

"Neemt, eet en drinkt. Doet dat tot mijn gedachtenis.” Deze woorden worden al eeuwen gebruikt op samenkomsten als vandaag.

Het teken dat Jezus stelde is een symbool voor de onderlinge liefde in de geest van alles wat Jezus ons als opdracht naliet.

Als we samenkomen en het teken van brood en wijn stellen, dan bedoelen we daarmee dat we brood en wijn voor elkaar willen zijn. Brood en wijn van hoop, liefde, vertrouwen en verbondenheid met elkaar. Bovenal verbondenheid met Jezus die we hiermee eren als onze grootste leidsman.

 

Iedereen in deze kerk die zich verbonden voelt met de boodschap van Jezus is welkom aan zijn tafel. Zijn woorden zijn niet moeilijk in praktijk te brengen. God zelf is ons bij de uitvoering ervan nabij.

Komt, wie je ook bent en welke achtergrond je ook hebt. Kom je sterken aan het teken van brood en wijn, teken van je verbond met God en je medemens.

 

Kom nu, want alles staat klaar.

 

Slot

We zijn aan het einde van deze viering gekomen. Ik hoop dat Dorien en ik er in geslaagd zijn om wat gedachten omtrent ons doen en laten in de komende week mee te geven.

 

Bedankt voor jullie aanwezigheid. Ook iedereen die achter de schermen werk verrichten bedankt, zoals de mensen van de koffie, de boekjes, de muziek, de stoelen en zij die zorgen voor het klaarzetten van alle spullen. Het lijkt zo vanzelfsprekend, maar het is goed dat het allemaal gebeurt. Bedankt daar voor. We zien elkaar straks bij de koffie en het napraten; dat hoort ook bij kerk-zijn.

Laten we ons nu gesterkt weten door de gedachte dat we allemaal, niemand uitgezonderd, iets kunnen betekenen voor een ander.

God helpt ons daarbij, alle dagen van ons leven. Dat is een bemoedigende gedachte.

We zijn overtuigd van de nabijheid van God. Laten we vertrouwen op zijn onmisbare zegen over ons doen en laten:

 

Moge de Heer ons zegenen en behoeden.

Moge de Heer de glans van Zijn gelaat over ons spreiden en ons genadig zijn.

Moge de Heer Zijn gelaat naar ons keren en ons vrede schenken.

 

In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Amen.

 

Allemaal een heel fijne zondag gewenst.

 
     
     
     
     
     
       
 

| Voorgangers |

 
 

RG 2006-10-08 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl