Bijdrage Harris Brautigam, viering 11 juni 2006  
 

Voorganger: Harris Brautigam

Lector: Thea van Deijl

 
 

 
 

Lezingen:

Deut. 4.32-34; 39-40;

Rom. 8.14-17

Matth. 28. 16-20

 

OVERWEGING

Toen ik bezig was om mijn bijdrage voor deze zondag hier in de Duif op de computer vast te leggen, ging er van alles mis. Het ding wilde niet wat ik wilde en deed dingen, die ik helemaal niet wilde. Zo langzaamaan begon mijn stemming in driftig vaarwater verzeild te raken. Iets wat niet zo'n gunstige ontwikkeling is voor het voorbereiden van een serieuze kerkdienst.

Ik riep dus hulp in bij Henk en Fred en bijna per kerende post kwamen er bemoedigende opmerkingen van hulp en tips.

Vooral die tips werkten op mijn gemoedsrust. Ik kreeg een idee hoe ik zou moeten handelen, hoe de vork in de steel zat. Ik kreeg ook een handleiding aangeboden die me het gevoel gaf van geen speelbal meer te zijn van de grillen van de elektronica! Ik zou dan natuurlijk wel goed met die tekst moeten omgaan.

 

De sprong van de computerellende naar de schriftlezing van vandaag is niet zo oneerbiedig als het zou kunnen lijken. Want de situatie zoals in de eerste lezing geschetst vertoont een grote overeenkomst voor wat betreft de chaos en de grote behoefte aan een goede handleiding.

In het boek Deuteronomium is Mozes aan het woord. U hebt de lezing kunnen horen. Het punt van zijn verhaal is: “mensen, bedenk dat je een uitverkoren volk bent, er is geen god behalve de onze die ons in de woestijn zo bijzonder door alle moeilijkheden geholpen heeft.

 

Het is éen van de vele toespraken die Mozes hier houdt.

En het begin van dit boek beschrijft uitvoerig en heel gedetailleerd de plaats waar Mozes zijn mensen toespreekt, inclusief de coördinaten en de maanstand. Preciezer kan het echt niet.

 

Bijbelgeleerden zouden nu echter een grote verwarring kunnen aanrichten door te stellen dat de situatie, zoals wij daarvan nu door het verhaal een klein beeld kregen niet heeft bestaan. Zelfs bij de figuur Mozes – u weet wel: die van het biezenmandje –zetten ze zeer grote vraagtekens!.

Hier past ons echter geen paniek. Het hangt helemaal samen met de gegevens die verzameld zijn omtrent het ontstaan en de vastlegging in boeken van dit verhaal.

 

Zo rond de 7 e eeuw voor de christelijke jaartelling was het een grote rotzooi bij het Joodse volk. Politiek klopte er niets van, maar godsdienstig leek het ook nergens op tot groot verdriet van de toenmalige koning Josia van Juda die als een vroom en godsdienstig man ernstig leed onder die totale afvalligheid. Hij zocht naar mogelijkheden om zijn volk tot bekering te brengen. En hij kwam op een slim idee. Hij liet, aldus huidige bijbelvorsers, in zijn tempel in Jeruzalem een vondst doen. Zogenaamd oude wetsrollen werden in een stoffig achterafje van de tempel gevonden. Het hele handeltje zou in scène zijn gezet. Een ‘vroom bedrog' wordt het genoemd.

Maar Josia zag dit als de enige mogelijkheid om zijn volk weer bij de les te krijgen met de boodschap die hij ene Mozes – een bekende naam in die tijd - in de mond legde. Het volk werd bij elkaar geroepen met veel tamtam. Het werd een oproep tot bekering, een in herinnering roepen van wat God, die Ene, allemaal gedaan had.

Daarbij werd niet zonder bijbedoelingen het volk zo geplaatst dat het met de ogen gericht naar het Beloofde Land stond. Het ging om de toekomst van de geroepenen! Alle ogen werden gericht op de toekomst!

 

Die boodschap klinkt nu opnieuw naar ons toe. Zo in de trant van: ‘niet vergeten mensen, dat die God van ons, die Ene, weet je wel, een Emmanuël is, een God-met-ons. Dat heeft Hij beloofd, en die belofte blijft! Wat er ook gebeurt en wat er je ook overkomt. God is geen garantie voor een sprookjesleven zonder zorgen. God is er één die roept om de weg doorheen het leven te gaan

Het lijkt me dat Paulus in zijn lezing die roeping nog eens extra diepte geeft. Vanuit zijn geloof geeft hij aan dat het de Geest is die in ons God als Abba – Vader durft en kan aanspreken; dat het de Geest is die ons vrijmaakt. We hebben niet de geest van knechtschap gekregen! Ik heb die uitspraak altijd als een grote geestelijke rijkdom ervaren.

 

Ik vind het heel boeiend om dit verhaal en de lezingen van Paulus en Mattheus zo na de feesten van Hemelvaart en Pinksteren voorgeschoteld te krijgen.

Hemelvaart met zijn: “Mannen van Gallilea, wat sta je omhoog te kijken”! Met andere woorden, blijf toch met je beide benen op de grond staan. Het heil is niet in de hemel te halen, maar hier met elkaar!

En Pinksteren, de woorden van Petrus: “Nee, wij zijn niet dronken, maar Gods Geest zal worden uitgestort over alle vlees”. `

Het klinkt een beetje onsmakelijk als we niet onmiddellijk aan elkaar denken, aan de mensen om ons heen, ver weg en dichtbij, jong en oud, vitaal, kras en een beetje der dagen zat.

Zij allen, en ook degenen die ik vergeet op te noemen die zijn ‘zonen en dochters-van God', dank zij die Geest, aldus Paulus.

Ik zie het als een soort schilderij voor me:

Het Hemelvaartbeeld: Mensen die tot de orde van de dagelijkse werkelijkheid worden geroepen;

het Pinksterbeeld: Mensen van allerlei pluimage in verwarring en opgewonden door de warmte van Gods Geest;

en dan dit alles tegen de steunkleur van het Mozes verhaal die bij zijn gehoor, staande in het aanzicht van het Beloofde Land, Gods grote daden in herinnering roept.

Niet zomaar omwille van de neiging mensen in het gareel te dwingen. Nee, om ze ervan te doordringen dat de Ene, God, zich door Jezus Christus manifesteert als de God die om mensen geeft! En het is de dank zij de Geest, aldus Paulus, dat we ons kind van God mogen weten.

 

Ik merkte bij het opstellen van deze laatste zin, dat ik lang aarzelde: kind van God genoemd worden. Och, het is een kreet uit het verre verleden. Van dat infantiele gedoe. Beelden van je reine zieltje, de grote en kleine zonden, en Jezus in je hartje, kwamen bij me boven en al die andere misschien goed bedoelde prietpraat van toen.

Maar Paulus noemt ons in één adem ‘erfgenamen', van God en ‘mede-erfgenamen' met Christus. Daar zit een juridisch contract als gedachte achter. Wat testamentair is geregeld. Dat is geen prietpraat waarmee God en wij gekleineerd worden. Nee, Paulus maakt duidelijk dat wij als partners een bepaalde vast te stellen relatie hebben. Niet op grond van gelijkwaardigheid, maar op grond van intense verbondenheid en wederzijds respect.

 

“Ga, en vertel het verder, alles wat ik jullie geboden heb”, klinken die woorden van Jezus in de derde lezing tegen zijn gemeenschap van vrienden. “Vertel het aan elkaar en houdt elkaar zo op de been”.

 

Eén angeltje van misverstand wil ik wel uit de weg ruimen.

Er zijn mensen die zo star achterwaarts kijken, dat ze de vrijheid van de kinderen Gods uit het oog verliezen, en als ze dan het woord in Mattheus horen: “en leer hen onderhouden alles wat ik u geboden heb”, denken dat alles zo moeten blijven als in de Middeleeuwen.

Dan moet ik steeds meer denken aan die woorden: blijf niet staren op wat vroeger was! Zie ik ga iets nieuws beginnen.

 

Dat nieuwe ligt voor ons weggelegd.

Als opdracht én zegen!

Zo moge het zijn!

Deze viering vond plaats in de Amstelkerk:

 

         
         
     
       
   
       
 

Harris"Hoofdpagina"Gastvoorgangers |

 
 

RG 2006-06-11 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl