Bijdrage Frans Gerritsma, viering 25 maart 2007
 
 

Voorganger: Frans Gerritsma 

Lector:  Yvonne van der Velden

 
 

 

     
 

Lezingen:

Jesaja 43,16-21

Joh. 8, 1-11.

Overweging 

Ik ben een steen, iedereen loopt over me heen. Mijn hart is koud geworden.

Dat zei een jongen van 16, die gevangen zat, tegen me. Toen ik de diepte door had van wat hij zei, had ik daar geen antwoord op. Ik kon niet zeggen, dat valt wel mee en ik kon ook niet zeggen, daar heb je het zelf wel naar gemaakt met al je inbreken en bedriegen van mensen. Ik voelde me machteloos. Wat is er met mensen gebeurd, dat ze zich koud als een steen kunnen voelen.

 

In de bijbelse geschriften is nog al eens sprake van een stenen hart. De profeten gebruiken het beeld om hun toehoorders de betrokkenheid van God op hen te laten zien. God zal het stenen hart, hun verstardheid wegnemen en een nieuw warm kloppend hart er voor in de plaats zetten. Er is sprake van verstening waar mensen hoop hebben verloren. Wanneer ze slaaf zijn in Egypte, alleen nog maar goed zijn om tichels te bakken, stenen om de graven van hun onderdrukkers te bouwen, die daarmee zich eeuwigheid willen verschaffen. Waar mensen niet meer vrij zijn treedt verstening op. Wanneer we niet vrij zijn dan gaan we ons vastklampen aan allerlei zekerheden en bouwen we muren om ons heen. Profeten voeden de hoop, proberen het hart sneller te laten kloppen, zodat we weer warm lopen en het juk afwerpen om innerlijk vrije mensen te worden.

 

Maar dat is niet zo eenvoudig. Want dat betekent je eigen situatie onder ogen te zien. Met alles wat daar goed en niet goed aan is. Je geluk en mislukking. En dat is vaak niet zo duidelijk. We hebben allemaal onze verhalen van geluk en verloren geluk. Die versterkt of verzwakt worden wanneer we ze vergelijken met die van anderen. Het gevaar is alleen dat we bij onszelf naar de binnenkant kijken en bij anderen naar de buitenkant.

 

Wanneer beschermende muren door gebeurtenissen in leven worden afgebroken kom je gewild of ongewild in een woestijn terecht. Moet je je opnieuw oriënteren, een perspectief vinden dat aantrekkelijk voor je is. De richting zoeken. Want het alternatief is in de woestijn te blijven ronddolen. De plaats waar de stenen niet tot brood worden, ook al verlang je er nog zo naar. In de woestijn verlang je naar een God die van stenen brood kan maken.

 

In de woestijn ontdekt het joodse volk dat het niet gemakkelijk is om vrij mens te zijn. Je bent niet alleen, je moet rekening houden met de ander, je bent zelf geen God en het is zo verleidelijk om afgoden, om gouden kalveren te dienen. In de woestijn krijgen ze regels om zelf toekomst te hebben, om andere mensen toekomst te geven, om God toekomst te geven. Regels die toekomst geven. De thora. Om de droom van leven voor iedereen, om die droom van God levend te houden. De thora is de weg door de woestijn. Daar heeft Jesaja het over. De weg naar toekomst voor iedereen. Zo heeft Mozes de wet bedoeld als een weg ten leven.

 

Maar in het evangelie horen we mensen, die met de wet in de hand met stenen gaan gooien. De wet is in hun hand tot steen geworden waarmee ze ieder die de wet overtreedt willen stenigen. Ze misbruiken de wet en deze vrouw om Jezus ook te kunnen stenigen. Want Jezus pleegt, in hun ogen, ook steeds overspel, wanneer hij zich niet aan hun letterlijke interpretatie van de wet houdt. In hun ogen zal hij hetzelfde lot moeten ondergaan als deze vrouw. De doodstraf.

 

Maar er gebeurt iets nieuws.

 

In plaats van naar stenen te grijpen, wijst Jezus op het stenen hart van zijn opponenten.

Hij zegt niet veel. Maar zijn gebaren zijn krachtig en veelzeggend. Hij laat de in de rabbijnse traditie doorknede mensen voelen wat het hart is van de rabbijnse traditie.

 

Hij buigt zich voorover. Maakt zich klein, kleiner dan de vrouw. Hij staat niet boven haar. Hij velt over haar geen oordeel. Hij toont zich solidair met deze diep vernederde vrouw. Zo laat hij zien dat het in zijn leven gaat van de geringen, de zondaars, mensen die niet meer meetellen.

 

Hij schrijft op de grond. Doet hij dat in navolging van de profeet Jeremia die gezegd heeft dat wie zich van de Eeuwige afkeren dat zijn de namen die geschreven staan op de aarde, op het graf, omdat ze de bron van het leven, de Eeuwige verlaten hebben. Het schrijven op aarde als contrast met het bijbelse beeld, dat de namen van de mens staat geschreven in de palm van Gods hand.

 

We hoeven niet stenen te gooien.

De mens die versteend is, bij wie het hart koud geworden is, is dat vaak geworden omdat van jongs af aan stenen naar hem gegooid zijn, of omdat hij er eigenlijk niet zou mogen zijn of om hem te veranderen. Gebrek aan warmte.

 

Wie zonder zonden is werpe de eerste steen .

Zij die zich boven deze vrouw geplaatst hebben, kijken naar hun eigen hart en zijn niet hard genoeg om dan nog een steen te kunnen werpen. Ze verlaten de anonieme massa, die wil veroordelen en stenigen. Als persoon hebben ze het lef niet meer om daar aan mee te doen. Ze zijn in hun hart geraakt en daardoor komen ze dichter bij het hart van de wet.

 

Dan pas richt Jezus zich weer op, als teken dat deze vrouw nu ook weer is opgericht. De anonieme menigte verdwenen is. En mocht ze gedacht hebben dat hij haar zou veroordelen, dan bevestigt hij haar uitdrukkelijk dat ook hij haar niet veroordeelt.

 

Hij geeft haar het advies om deze ervaring niet onbenut te laten. Om haar doen en laten, waar best het nodige op aan te merken is en dat Jezus ook niet ontkend heeft, af te stemmen op het hart van de wet. Dat zijn geen stenen die het oordeel voltrekken. Ga en zondig niet meer. Maak iets van je leven. Oriënteer je op de weg die je door de woestijn voert. Op de warmte van je hart.

         
         
   
       
   
 

| Archief/Bijdragen | Archief 2007 | Frans' "Hoofdpagina" Gastvoorgangers |

  RG 2007-03-25 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl