|
||||
Bijdrage Harris Brautigam, viering 24 juni 2007 |
||||
Voorganger: Harris Brautigam Lector: Yvonne van der Velden Thema: Een zee van dromen. |
||||
|
||||
Welkom.
Mede namens Yvonne heet ik u van harte welkom op deze zondag in onze Duif. Het klinkt misschien een beetje formeel, zo'n begroeting, maar het is toch altijd weer goed om elkaar te zien en te ontmoeten in deze ruimte om even de stilte te zoeken en de gelegenheid te benutten om met iets anders bezig te zijn dan met de dagelijkse beslommeringen van huishouden en politiek. Om maar wat te noemen. Vandaag neemt Lucas, in zijn boek dat Handelingen heet ons mee naar een gebeurtenis in Antiochië. Hij neemt het woord als hij daartoe uitgenodigd wordt. Na een probleemloos begin ontstaat er een groot conflict als hij mensen aan de kaak stelt die menen het alleenrecht op God te hebben. Het is een verschijnsel van alle tijden, tot op de dag van vandaag: kom niet aan onze god, onze allah: ze zijn tot alles in staat: ze zonderen zich af, sluiten anderen uit, en zijn bereid tot ontoelaatbare reacties. Dit is een vorm van afgoderij! Voor mijn gevoel is dit het gedrag van afgodendienaars, die de God van hemel en aarde, die een God voor allen wil zijn, inpalmen en ondergeschikt maken aan hun waanideeën van macht en willekeur. Daar zal het vandaag vooral om draaien. Misschien dat deze dienst vandaag ook ons opnieuw helpt God in ons eigen leven de ruimte te geven die Hem toekomt.
Het is een gelikt verhaal dat Paulus aan zijn toehoorders voorhoudt. Hij weet precies waar hij zijn gehoor mee kan pakken. Hun trotse geschiedenis, eeuwenlang van geslacht op geslacht doorverteld. Ze genieten, want ze kennen het verhaal tot in hun botten. Het is het verhaal van hun voorgeslacht. Het is hún verhaal geworden. Zij zijn de enige erfgenamen van dat verhaal. Denken ze! Het verhaal van een trots en onbuigzaam volk. Paulus heeft maar een half woord nodig. En ze weten het: het gaat over hun aartsvader Abraham, over zijn nakomelingen: Isaác, Jacob, en zij, zij zijn de trotse afstammelingen! Ze herkennen de triomfantelijke bevrijding uit de slavernij van Egypte, de doortocht door de woestijn. Gemakshalve stappen ze maar over het leed van de verslagen volkeren uit Kanaán heen, vergeten de problematiese tijd van de rechters en klampen zich vast aan de roemruchte tijd van de grote koningen David en Salomo. Paulus stelt zijn toehoorders zeer op hun gemak. Ook de leiders van de dienst in de synagoge zijn tevreden met deze gastspreker. Ze kunnen rustig achterover leunen. Hij vertelt immers niets gevaarlijks en ook niets nieuws wat de bezoekers van de synagoge al niet allang van hen hadden geleerd. Goed, hij mag dan voor een gastvoorganger een beetje eigengereid beginnen maar met zijn eerste woorden heeft hij hun gevoel van eigenwaarde al volmaakt gestreeld en gerustgesteld: “Mannen van Israël en godsvrezenden, luistert. De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren en het volk groot gemaakt………”. Het is herkenbaar voor hen en levert geen enkel probleem ook. Ze kunnen er in zwelgen, bijna. Het ontgaat hen misschien dat Paulus in zijn aanhef zich richt tot ‘mannen van Israël' én ‘godvrezenden'. Tot zover geen probleem dus. Zolang die ‘godvrezenden', die dus niet tot het uitverkoren volk behoren, zich maar rustig houden.
Tot zover was het bij de voorbereiding in onze liturgiegroep ook rustig. Maar toen bij de aanwezigen bleek dat ik wilde voorstellen de lezing bij de passage over Johannes de Doper te beëindigen, klonk er een mild protest. De suggestie werd met klem gedaan om dit hoofdstuk tot het einde te lezen. Het motief hierbij was, dat Paulus niet bleef staan bij alleen maar een geschiedenisverhaal. Hij ging veel verder: juist in het vervolg werd duidelijk dat Paulus wilde aangegeven dat de Messias er voor álle volkeren was. Dus niet voor dat ene volk alleen, dat zich als het enig Uitverkoren Volk beschouwde. Dat was een boodschap waar ze niet op hadden gerekend. Het was belangrijk om te zien hoe ze daarmee omgingen. Er bleek geen luisterbereidheid. Integendeel. Daarmee spitste ons gesprek zich in feite toe tot de belangrijke vraag of er voldoende luisterbereidheid is als er iets nieuws zich openbaart. Wat gebeurt er als het vertrouwde aan het wankelen wordt gebracht. Anders gezegd: ìs er voldoende bereidheid om het nieuwe eventueel toe te laten.
Paulus raakt in dit verhaal van vandaag daarom, door het gebrek aan luisterbereidheid in de problemen. Er zijn toehoorders die hem toejuichen en vragen om terug te komen, maar anderen willen hem opeens niet meer horen. Tussen haakjes: (Zo verging het Jezus indertijd precies hetzelfde toen hij zijn toespraak in de synagoge van Nazareth hield!) Opeens stuit Paulus als het ware op een muur. Hij zegt dingen die niet meer passen bij dat beeld van hun roemruchte geschiedenis. Wanneer Paulus suggereert dat de in de Schriften voorspelde Messias in Jeruzalem door de overheden aldaar ten onrechte na een vals proces ter dood is veroordeeld, slaat de onrust bij de gevestigde orde toe. De oudsten van de synagoge willen ingrijpen. Dit willen ze liever niet horen. En helemaal als hij ook nog aangeeft dat de Messias niet voor het Uitverkoren Volk alleen maar daarom voor ‘alle volkeren', bestemd is. Dan slaat de vlam in de pan. De blokkade loopt uit op een regelrechte haatcampagne tegen Paulus. Dat laten ze niet toe. Het beeld van vroeger mag niet verstoord worden. Het vertrouwde, wat al zo lang hun geestelijk eigendom was laten ze niet kapot maken. Ze laten zich niets van hun rijk erfgoed ontnemen. De herinnering aan een groots verleden heeft hen egocentrisch gemaakt. Ze hebben zich God toegeëigend als hun eigen God. Als hun bezit. God is er voor hen. Nu, net zoals in het verleden toen Hij hun bevrijdde en door de woestijn voerde. Dat laten ze zich niet door een gastspreker afhandig maken! Ze kunnen die omslag dat God anders is dan zij van Hem in hun denken verwachten niet aan. En daarmee is hij een afgod van hun verbeelding geworden. Tot op de dag van vandaag is het een herkenbaar gegeven dat mensen sterk geneigd zijn om het beeld van hun God voor zichzelf te fixeren. Het wordt hun comfortabel eigendom waar verder alles mee verklaard wordt. Elke psycholoog en elke therapeut kan u duidelijk maken dat iemand die zo met zijn eigen geschiedenis en met zijn geloof in God omgaat, zijn leven en toekomst in feite stilzet. Elke socioloog kan u vertellen en duidelijk maken dat een instituut of organisatie dat zijn geschiedenis koestert als een onbewegelijk bastion, daarmee God inkapselt in het web van zijn of haar eigen waan. Het prijst zich uit de markt of maakt zich zelfs belachelijk. Of het roept woede op. Oecumene wordt onmogelijk gemaakt. Het samen vieren van Avondmaal en Eucharistie wordt voor de eigen club voorbehouden. Starre wetten over seks en moraal worden als een harnas over mensen gelegd. Mensen worden in de kou gezet. Het roept woede op. Ik geef u een zeer recent voorbeeld daarvan: Iemand heeft naar onze minister president een brief gestuurd met het dringende verzoek om de internuntius – dat is de ambassadeur van het Vaticaan – op het matje te roepen. Om te protesteren. De Paus had katholieken namelijk verboden Amnesty International nog verder te steunen omdat die vereniging abortus goedkeurde. Terwijl het hier ging om abortus bij vrouwen die in sommige Afrikaanse landen het slachtoffer van brute verkrachting waren. Ik vind het ook godgeklaagd dat de paus hierover zijn banvloek heeft uitgesproken. Zulke opvattingen krijg elk instituut dat zijn normen en waarden van uit een geïsoleerd en arrogant denken lanceert! In zulk denken past het lot van mensen niet. Het is het denken van mensen die menen God in hun zak te hebben. Het verhaal over Paulus eindigt dat hij ‘het stof van zijn voeten afschut'. Dat betekent: ‘ik heb het met jullie wel gehad'! En hij gaat. Ik wil hier niet te lang op doorgaan omdat ik dan het gesprek in de liturgiegroep te kort doe en u teveel opzadel met mijn boosheid op een arrogant kerkinstituut dat mensen te kort doet. In onze besprekingen vroegen wij ons of wij zelf ervaring hadden met dat fenomeen ‘geschiedenis' van ons eigen leven. Wij zijn ook in ons leven bepaald door waarden en normen. Hoe zijn wij daarmee omgegaan. Hebben we ze angstig vastgehouden. Hebben we daarnaar durven kijken met een open geest? Was er ruimte? Was er groei mogelijk? Durfden we het aan om over zaken anders te denken dan we hadden geleerd? Waren ze bespreekbaar? Betekende voor ons de geschiedenis van ons eigen leven een bastion, waar we niet meer uit durfden? Of konden we de rode draad van onze eigen geschiedenis doortrekken naar groei in de toekomst? Een toekomst die vervuld is van het visioen van bevrijding.
We vertelden op die maandagavond elkaar iets van onze eigen ervaringen. Hoe ik zelf in mijn theologisch denken en beleven van het celibaat een omslag had ondergaan. Hoe een ander van angst voor God tot een opgelucht ademhalen was gekomen omdat, volgens haar moeder, God het veel te druk had om alle kleine muizenisjes te controleren. Dat er in De Duif ook vrouwen voorgingen in de dienst was voor iemand een verfrissende ervaring. Ieder bleek in zijn omgang met religie niet bang geweest te zijn voor een omslag. Integendeel: was dankbaar voor de ruimte die mogelijk bleek, als je het bastion van het verleden durfde te verlaten. Toen ik op dit punt van mijn overweging was aanbeland moest ik denken aan Gerard Zondervan, een van de pioniers van onze Duif. Ik herinner me hem als een zeer betrokken en gelovig mens, gepokt en gemazeld in de Roomse traditie. Maar hij liet de ontwikkeling in zichzelf toe, en ik hoor hem nog tegen een priester die heel edelmoedig aanbood om in de gekraakte Duif voor te gaan als priester: “Bedankt voor uw aanbod. Dat kunnen we zelf. Dat doen we echt zelf. Daar hebben we geen priester meer voor nodig.”! Zo was hij vol overtuiging naar die omslag in zijn gelovig denken van het algemeen priesterschap van alle gelovigen toegegroeid.
Ik zie mijn overweging vandaag als een overweging met een open einde: geschiedenis en toekomst kunnen niet buiten elkaar. Hoe gaan we er mee om. Geschiedenis is ons werkkapitaal waarmee we verder moeten. Daar moeten wij het mee doen. Daar mogen en moeten wij op voortbouwen. Misschien zijn we in dat duistere en avontuurlijke spel soms niet meer dan een slingerende troep naar goed weid land; een spoor van mensen die de nacht verslaan; die strompelen. Tot waar? Tot waar jij bent, bij de bron van leven, die onze dorst lest. Bij jou, die de naam draagt “Ik zal er zijn”!
|
||||
|
||||
RG 2007-11-13 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl |
||||