Bijdrage Frans Gerritsma, viering 28 oktober 2007
 
 

Voorganger: Frans Gerritsma 

Lector:  Yvonne van der Velden

 
 

 

     
 

 

Lezingen:

Jezus Sirach 35; 14-22

Lucas 18; 9-14.

         
         
 

Overweging.

Mensen doen soms de gekste dingen om liefde en aandacht te krijgen. We leren het al als kind, om ons zo te gedragen zoals de ouders het het liefst zien, zodat liefde aandacht en beloning ons deel wordt We beantwoorden aan verwachtingen, totdat het, soms op latere leeftijd niet meer gaat, om niet uit de boot te vallen, om mee te mogen doen.

Dat kan tot de vreemdste situaties leiden. Zoals die jongens in de gevangenis eens tegen me zei. Iedereen ziet een dief in mij, ook als ik niet steel. Ik blijf maar stelen, want iedereen wil me toch zo zien.

 

Zo wordt er onder mensen meer liefde en aandacht gekocht, dan dat het van binnen uit komt, om de lieve vrede te bewaren of om mee te mogen blijven doen. Zo hadden de kerken er baat bij dat mensen zich goed van hun kleinheid en slechtheid bewust waren en ze onder voorwaarde vergeving aan te bieden, daar moest wel de erkenning van schuld aan voorafgaan. Liefde, aandacht, het eeuwige leven, het werd gekocht, niet omdat mensen vol waren van God en geloof, maar om niet uit de boot te vallen, of verdoemd zouden worden.

 

Het schijnt iets van alle tijden te zijn, want Jezus Sirach, vele jaren voor onze jaartelling, prikt bij mensen in zijn tijd het idee door, dat God om te kopen zou zijn. Als je maar aan een goed doel geeft, terwijl je het geld onrechtmatig verkregen hebt, zit je wel goed. Het doel heiligt de middelen. Een belangrijke maatschappelijke positie is geen garantie voor je leven. Hij gaat terug naar de kern van de Schrift. De maatstaf is de gezindheid van je hart. Hoe jij omgaat met de gebroken mens, de gekwetste mens. Het bijbelse beeld daarvoor zijn de weduwe en de wees, het symbool van mensen die niemand hebben die voor hen zorgt, de mens die aan zijn lot overgelaten wordt. Door alle mooie praatjes, alle gekoop van liefde en aandacht, daar kijkt God doorheen. Hij doet een beroep op je hart.

Het getuigt van wijsheid om door de vaak mooie buitenkant van mensen heen te kijken. Niet te oordelen vanuit een eigen veilige positie, maar open te staan voor het kwetsbare in jezelf en de ander. Dan is er mededogen.

 

Het wordt verbeeldt in het evangelie in twee personen, de farizeeër en de tollenaar. Twee personen die ook in ons zitten.

De farizeeër.

Die kant in mij, die zichzelf rechtvaardig vindt. Het getroffen heeft met zichzelf en medelijdend neerkijkt op mensen die daar niet aan beantwoorden.

Natuurlijk ben ik niet als die farizeeër uit het evangelie, die hier met opgeheven hoofd tegen God zegt, kijk eens wat ik allemaal aan goede dingen doe.

Nee, het gebeurt op een minder doorzichtige manier. Mijn oordeel over andere mensen, mensen die in mijn ogen de kantjes er af lopen, over mensen die zoveel anders zijn en denken dan ik. Mijn oordeel over vreemdelingen hier, natuurlijk wil ik ze een plaats geven en niet zoals sommige politici zo snel mogelijk het land uitzetten. Maar ik betrap mezelf ook wel eens op gedachten, die aan alles wat anders is, niet zoveel ruimte geven. En het klinkt nog heel verstandig ook. Gelukkig ben ik niet zoals, die en die, die het leven niet zo nauw nemen. Op mij is niet veel aan te merken, ik doe mijn plicht en verdien eerlijk mijn brood en betaal op tijd mijn belasting. Ik neem geen risico

 

De andere figuur in mij, de tollenaar.

Wat is er zo verkeerd aan de tollenaar. De mensen in die tijd weten het precies. Tollenaars staan bekend als uitzuigers, mensen die meer vragen dan waar ze recht op hebben, en die mensen onbarmhartig hun belasting opleggen. En dan schrik ik wel even. Wat verlang ik van andere mensen, aandacht, liefde, meeleven. Maar heb ik daar recht op. Vraag ik niet meer van mensen en dat hoor je vaak in kritiek, die je op anderen hebt dan waar je recht op hebt.

Of vragen we van God niet meer dan waar we recht op hebben. We denken dat we recht hebben op lang leven, gezondheid, welzijn en welvaart en nemen het God kwalijk wanneer dat niet allemaal ons deel is. We eisen onze tol aan leven, aandacht en liefde op en wanneer we die niet krijgen, compenseren we ons door het zelf te kopen.

 

De farizeeër minachtte de ander om zichzelf te rechtvaardigen, maakte gebruik van de ander om zelf te gloriëren, hij raadpleegde niet zijn eigen hart, maar zag alleen maar hoe geweldig hij het deed. De tollenaar had helemaal geen behoefte om zich af te zetten tegen andere mensen. Hij durfde naar zijn eigen hart te kijken, zijn ogen neer te slaan, zich voor God klein te maken, dat wil zeggen zich niet groter of kleiner voor te doen dan hij was, maar eerlijk en met oprechtheid naar zijn eigen hart en gemoed te kijken. Dat voor God te leggen, zonder God te dwingen daar iets positiefs of negatiefs mee te doen.

Je open en eerlijk, van binnen uit, aan God voor te leggen.

Dat is een biddende houding die mij aanspreekt, die levensruimte geeft. Hoef ik niet ten koste van anderen te leven. Hoef ik me niet groter of kleiner te maken dan ik ben Dan kan ik daarin volkomen mezelf zijn en God ook zichzelf laten zijn.

 

           
 

| Archief/Bijdragen | Archief 2006 | Frans' "Hoofdpagina" | Gastvoorgangers |

 
 

RG 2007-10-31 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl