|
||||
Bijdrage Frans Gerritsma, viering
10 februari 2008.
|
||||
Voorganger: Frans Gerritsma Lector: Lyda Alberse |
||||
|
||||
Lezingen : Genesis 2;7-9 , Mattheus 4. 1-11 |
||||
Welkom, Welkom, bekenden en onbekenden bij deze viering ook namens Lida Alberse , die mee voorgaat in deze viering.
In de veertig dagen tijd komen in de liturgie, de belangrijkste feiten, de dragende verhalen uit de geschiedenis van het Joodse volk en het leven van Jezus aan bod. In deze tijd van bezinning willen ze ons helpen om bij de essentie van het leven van gelovige mensen te komen.
Vandaag aan het begin van de veertig dagentijd, het begin verhaal. de schepping van de mens, zijn paradijselijke positie en het verlies van zijn onbevangenheid. En de worsteling van Jezus, de crisis die hij al vroeg, na zijn doop en het ontvangen van de geest, doormaakt. Wanneer hij op weg gaat om te getuigen van de geest die in hem leeft. Vragen die ons niet onbekend zijn,wanneer de woestijn zich opdringt in ons leven. Vragen ter bezinning. Verhalen die ons kunnen helpen om dichter te komen bij de geest die in ons leeft. Die ons helpen om die goede geest te behouden.
Overweging. Mens, waar ben je? Deze indringende vraag klinkt nog al verwijtend. Het klinkt in mijn oren als, mens wat heb je te verbergen. En ze hadden iets te verbergen, die eerste mensen. Hun onbeschaamdheid zelf God te willen zijn. Macht te willen hebben over het leven, door kennis van goed en kwaad te hebben. Maar wanneer ze eenmaal van die vrucht hebben geproefd, komen ze al gauw tot de ontdekking, dat ze daar niets wijzer van zijn geworden. Het heeft hun niet gebracht wat ze dachten. Het blijkt dan dat de wereld geen paradijs is. Ze voelen hun eigen onmacht en ze schamen zich voor hun schepper, omdat ze hem niet meer open en eerlijk in de ogen kunnen kijken. Het paradijs is ver weg. De mooie dromen voorbij.
Dit wordt verbeeld in het symbool van de naaktheid. Van de mooie buitenkant, van hun kinderlijke onbevangenheid is niets meer over. Ze weten niet meer waar ze zijn er is geen weg meer terug. Ze ontdekken dat het leven gezwoeg en geploeter is. Hooguit nog dromen over paradijs en eeuwig geluk. Die adem van God, die levengevende kracht waar is die gebleven. Is die er wel geweest? Het klinkt als een volwassenwording proces van de mens.
De mens die het kinderlijke, het naïeve achter zich laat en op eigen benen moet staan, zelf wil uitmaken wat goed en kwaad is. Daar geen ouders, geen God voor nodig heeft. Zelf uit wil zoeken wat leven geeft en wat tot verderf leidt. Want niet alles wat is voorgehouden als goed en kwaad, blijkt niet zo slecht of goed te zijn. Men bepaalt zelf de weg voor leven en het eigen geluk. Het is als het beeld van de maatschappij waarin wij leven. Verlost uit de middeleeuwse naïviteit, de wereld van goden en demonen, volwassen geworden door wetenschap en kennis, waarbij God hooguit nog voor een aantal mensen nodig blijft. Met name voor hen die troost behoeven. De volwassen mens is zichzelf genoeg. Een indringende vraag komt vandaag uit het evangelie naar voren.
Vol van geest, het voelen van Gods steun, Gods adem, komt Jezus in de woestijn van het leven terecht. Het wordt een worsteling over zijn leven. Wat is zijn taak, wat kan hij, wat is precies zijn band met God, op welke krachten kan hij vertrouwen. Het zijn dezelfde vragen die ook ons op de lippen komen wanneer we in de woestijn van het leven terecht komen. Wanneer onze krachten het begeven, wanneer we niet opgewassen zijn tegen de vragen en verwachtingen die op ons af komen Waneer je niet meer goed weet wat je kunt en wie je bent. Wanneer je je schaamt, je naakt voelt omdat je je niet meer kunt verbergen achter de krachtdadige mens die je was of dacht te zijn. Wanneer de vraag in alle hevigheid op je af komt: “Mens wie ben je.”.
In het proces dat Jezus doormaakt, verbeeld in de veertig dagen woestijn, zoals het joodse volk veertig jaar in de woestijn verbleef, horen we dat hij op de proef gesteld werd. Of liever gezegd, aan welke verleidingen hij bloot stond. Het is beeldend uitgedrukt in de figuren van engelen en duivels. Van wezens en krachten in ons en buiten ons, die het goede of het kwade ondersteunen of aanmoedigen. Die je op de weg van Gods geest willen houden of juist de boel in de war willen gooien. Die bijeenbrengen, symboliseren, of de boel in het honderd willen laten lopen, diaboliseren, duivels maken.
Wat opvalt is dat in die woestijn periode van Jezus God op geen enkele manier ingrijpt. Het gaat niet om het ingrijpen van God. In de woestijn doorleeft Jezus alle vragen die hij bij zijn leven bij zijn roeping heeft, om er uiteindelijk sterker en krachtiger uit te voorschijn te komen. Zoals ook het joodse volk in de woestijn, met hoogte en diepte punten in de woestijn tot een volk gesmeed werd, dat zich geroepen wist om de aanwezigheid van God hoog te houden in deze wereld. Mens wie ben je.
In de veertigdagentijd kan ook dat onze vraag zijn. De vragen, die ons daarbij verder kunnen helpen, komen uit dit woestijnverhaal. Het zijn de vragen waarmee Jezus worstelde. Dan gaat het op de eerste plaats over de vraag: waarvan leef je? Van stenen kun je niet leven, wel van brood, maar heb je aan brood genoeg? De eerste zorg is brood op de plank, maar daarna?
De tweede vraag is; Wie dien je. Ga je voor het goede, ook al zijn goed en kwaad niet altijd duidelijk uit te maken. Achter welke ideeën, mensen loop je aan. Door welke geest laat je je leiden?
De derde vraag zal zijn: wie aanbid je. Alles wat je hebt of zou willen hebben of is er nog iets anders.Indringende vragen. Vragen over de zin en het doel van het leven. Daarom tot slot dit.
Ze zaten tegenover me in de tram. En plotseling vraagt het zoontje van ongeveer zes heel indringend aan zijn vader. Waarom bestaan we. De vader gaf er geen antwoord op, en toen het jongetje bleef vragen, fluisterde de vader hem iets in het oor. Het jongetje werd stil en viel een korte tijd daarna in slaap. Een kleine filosoof dacht ik. En is het niet de belangrijkste vraag die we kunnen stellen. Ik weet niet wat ik daar op zou hebben geantwoord en ben nieuwsgierig naar wat de vader in zijn oor gefluisterd heeft. Waarom bestaan we? Wat zou ik als Vader aan dat kind met die vraag geantwoord hebben. Ik heb er lang over nagedacht. Die vader kan maar een antwoord gegeven hebben, waar het jongetje mee tevreden zal zijn. Hij hoeft hem alleen maar in het oor te fluisteren: Ik hou van je .
|
||||
| Archief/Bijdragen | Archief 2008 | Frans' "Hoofdpagina" | Gastvoorgangers | |
||||
|
||||
RG 2008-02-17 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl |
||||