Corstiaan's & Ton's bijdragen, dienst 20-6-1999

Kerkelijk ambt

Lezingen:

Inleiding:

Zoals aan de vaste bezoekers van De Duif bekend is, bevinden wij ons in een jubileumjaar: in dit jaar herdenken we dat in januari 1974 dit kerkgebouw door een groepje parochianen voor de eredienst is opengemaakt, nadat het door de kerkelijke overheid aan die bestemming was onttrokken. Dat is dus 25 jaar geleden. In eigen kring hebben wij dat in januari gevierd maar het hele jaar door doen wij dat door een aantal vieringen, gewijd aan de meest opmerkelijke ontwikkelingen, die wij in deze 25 jaar hebben doorleefd.
Vandaag is het thema: het kerkelijk ambt. De gedachten daarover zijn de laatste jaren sterk veranderd en in onze Duif helemaal. Voor mij persoonlijk heeft dat een grote rol gespeeld. Nu een week geleden, op 11 juni, hebben wij, Carla en ik, het feit herdacht, dat ik 50 jaar geleden mijn priesterwijding ontving in de kathedraal van Haarlem. Van die 50 jaar heb ik de helft doorgebracht in onze Duif. 50 Jaar geleden, toen ik gewijd werd, was onze moederkerk nog een echte traditionele pastoorskerk. De liturgie was een 'one-man-show', de pastoor was de baas en leken kwamen er niet aan te pas. 25 Jaar later, toen wij deze kerk heropenden, was dat nog niet veel anders. Weliswaar leefden er toen allerlei vernieuwingsgedachten die volop aan bod waren gekomen op het Vaticaans Concilie in de jaren 60 en in ons eigen Pastoraal Concilie 10 jaar later, maar die werden in de latere jaren stelselmatig weer teruggedraaid. De vrijheid evenwel die wij onszelf in 1974 hadden verschaft gaf, ons de gelegenheid die vernieuwingsidealen wel degelijk serieus te nemen en in praktijk te brengen. Hoe dat gebeurde, daarover gaat de overweging van vandaag.

Overweging:

Jezus heeft de Kerk gesticht. Tenminste, zo zeggen we dat. Misschien is het beter te stellen dat Jezus van Nazareth de grondlegger is van de Kerk, want de Kerk zoals wij die kennen, is gegrondvest op de prediking en de leer van Jezus. Als je praat over 'stichten' denk je aan een instituut en als instituut lijkt de Kerk toch wel erg op mensenwerk. En wanneer Jezus tijdens zijn leven sprak over de Kerk, zei Hij nooit hoe die geleid moest worden, wel hoe het niet moest. Bekend is zijn woord over hoe men in de wereld leiding geeft: (Luc. 22,25) 'Bij de heidenen spelen koningen de baas, maar bij jullie mag dat niet zo zijn, de grootste van jullie moet de minste worden, en de leider de dienaar.'
De eerste kerkorganisatie was uiteraard die van de apostelkerk. Jezus had niets anders gedaan dan 12 leerlingen aan te wijzen die zijn werk moesten voortzetten. Dat deden zij dan ook, en de leiding van de apostelen was onomstreden. Toen de apostelen daarna een voor een wegvielen, trachtte men op alle manieren trouw te blijven aan hen, want dat was de enige garantie dat hun gemeente de ware gemeente van Jezus was. De nieuwe leiders schreven doodleuk hun rondzendbrieven op naam van Petrus, Paulus of een van de andere apostelen. Wij hebben de neiging dat als bedrog en plagiaat te beschouwen maar we moeten het zien als een poging de Kerk als apostelkerk voort te zetten, want dat zagen zij als hun opdracht. Wij zeggen hen dat nu na, als wij in de geloofsbelijdenis belijden dat wij geloven in de ene apostolische kerk, de kerk dus van de apostelen.
Over die nieuwe leiders, na de apostelen, weten wij niet zoveel. Sommigen waren nog door de apostelen zelf aangesteld, anderen werden door hun gemeente gekozen. Hierin zien wij meteen al de kwestie waarvoor wij als Duif werden geplaatst toen wij begonnen. De vraag namelijk naar de legitimiteit van de voorganger, m.a.w. de vraag waaraan de voorganger zijn ambt ontleent. Het traditionele katholieke antwoord is namelijk: van boven! De apostelen wezen hun opvolgers aan en die vervolgens ook de hunne. Zo ontstond de apostolische opvolging, de priesters zijn aangesteld en gewijd door de bisschop, die op hun beurt door de paus en die hele opeenvolging gaat terug op de aanwijzing door Jezus zelf. Maar de andere lijn is die van beneden: ook in de apostolische tijd had je al de huisgemeenten die hun voorgangers zelf kozen, hún mandaat komt dus van beneden, van de gemeente die hem roept en zendt.
Toen ik 25 jaar geleden in de Duif kwam als priester, was het de tijd dat die lijn van boven steeds meer onder druk kwam te staan. We kregen in die tijd de betreurenswaardige bisschopsbenoemingen, die op fel verzet rekenden. Zelf was ik nauw betrokken bij de basisbeweging, die een kerk van onderen wenste, en het was de tijd dat aan scholen, universiteiten, verenigingen enz. de eis van democratie steeds meer naar voren kwam.
In onze gemeenschap hebben wij dus geleidelijk aan de lijn van boven ingeruild voor de lijn van beneden. Naargelang onze oecumenische houding en het aantal reformatorische leden van onze gemeenschap groeide, verbleekte ook die 'lijn van boven' t.a.v. de legitimiteit van de voorganger. Hij had niet meer gezag dan wij hem gaven en als voorzitter kozen wij een ander. Maar vele jaren bleef hij wel de enige die voorging in de liturgie. Van de gedachte dat ook een ander kon voorgaan, tot het moment dat dat ook werkelijk gebeurde, doorliepen wij een lang proces.
Nu moeten wij niet denken, dat dat alleen in De Duif gebeurde. Wereldwijd zijn het katholieke en protestantse denken elkaar zo dicht genaderd, dat de tegenstelling vrijwel verdwenen is, al is de stap van denken naar doen soms nog een heel grote. Het z.g. Lima-rapport van de Wereldraad van Kerken geeft aan dat in de roeping tot dit ambt zowel de Kerk als geheel als de locale gemeenschap een rol speelt en dat er geen tegenstelling hoeft te bestaan tussen een aanstelling 'van boven' en een 'van beneden'. Verkiezing door ons is dus niet minder geworteld in de traditie van de Kerk dan een aanwijzing door het kerkelijk gezag. Het mooiste zou zijn als het beide gebeurde, verkiezing door de plaatselijke gemeenschap en bevestiging daarvan door het gezag. Zo willen wij ook dat het gebeurt met de bisschopskeuze. Dat 'boven' daar nog niet (of niet meer) aan toe is, is wel jammer.
Er is echter nóg een probleem met dat kerkelijke ambt. Dat zien we al aan de manier van spreken: het kerkelijk ambt, alsof het er maar één is. Dat komt waarschijnlijk door hoe het begon. De apostelen waren de leiders van de kerk, zij deden dus alles en zij konden ook alles want hun gezag was groot: hun opleiding gebeurde door Jezus zelf. Men had de neiging van hun opvolgers hetzelfde te verwachten. Paulus ging hier al tegenin, o.a. in de lezingen die wij voor deze viering kozen. We moeten niet alles van één persoon verwachten, de bedieningen in de kerk zijn velen want de gemeente is als een lichaam. Iedereen moet doen waarvoor hij geroepen en geschikt is en de ene dienst is niet meer waard dan de andere. In onze gemeenschap probeerden wij steeds meer naar die opvatting van de apostel toe te groeien. Dat verklaart ook waarom er in onze gemeente geen echt bestuurlijk centrum is waarin alle verantwoordelijkheden samenkomen. De taken van beheer, beleid, pastoraat, prediking, diakonie, liturgie, koorzang, publiciteit en wat al meer worden allemaal zo verzorgd, dat de garantie dat ze meewerken aan gemeenschapsvorming zo groot mogelijk is. Het dient allemaal tot opbouw van het ene lichaam van Christus, en dat is de Kerk. Dat is de oude manier van spreken, en die is van Paulus afkomstig. Langzamerhand begon men dat te verwarren met die uitspraak van Jezus over het brood en de wijn van het laatste avondmaal. Hij zei: dit is mijn lichaam, en bedoelde het brood als symbool van de Kerk. Zo werd de term 'lichaam van Christus' niet langer verstaan als de Kerk maar als de eucharistie en werd het voorgangerschap bij de eucharistieviering het belangrijkste taak in de kerkelijke organisatie en de rest daaraan ondergeschikt. De kerk werd een ambtelijke organisatie met nog maar één enkel dienstwerk: het ene ambt.
En zo is het gebeurd met mij - en nu word ik persoonlijk - dat ik mijn hoogheilig priesterambt, waar ik zoveel jaren naartoe heb geleefd en dat ik met zoveel schroom een halve eeuw geleden heb ontvangen, hier in De Duif langzamerhand ben kwijtgeraakt. Hier immers waren we revolutionair bezig, juist om dit kerkgebouw te behouden, moesten en konden we de oude kerkstructuur kritisch bekijken. Juist om de traditie van deze parochie te redden, moesten we de Traditie van de Kerk van Christus kritisch bekijken. De nieuwe ideeën over kerk en kerkelijk ambt, die destijds allerwege van bovenaf werden teruggedraaid, vielen hier in een vruchtbare bodem. We bemerkten dat problemen met oude tradities geen problemen meer zijn wanneer je kijkt naar de oudste traditie van de Kerk, en dat dat wonderwel klopt met nieuwe inzichten in theologie en kerkopbouw. Veel zaken van onze traditionele clericale kerk werden zo met liefde overboord gezet en mijn oude priesterroeping kreeg meer menselijke proporties.
Zo kan ik na 50 jaar priesterwerk met voldoening vaststellen, dat er bij mij een ontwikkeling in denken en doen heeft plaatsgevonden, die gelijke tred hield met de opvattingen van mijn eigen gemeente. Geleidelijk aan paste het niet meer dat ik in speciale priesterkleding voorging maar evenmin werd er na verloop van tijd van mij verwacht, dat ik mij nog langer verplicht zou voelen tot een celibataire levensstaat en die veranderde dan ook vrij spoedig.
Het logisch gevolg van deze ontwikkeling was dat dus met goedkeuring van de gemeenschap een ieder die zich daartoe geroepen voelde zou kunnen voorgaan. Het kostte niet zoveel moeite onze gemeenschap daarvan te overtuigen maar het duurde nog een heel tijd voordat die overtuiging ook in concrete daden zou worden omgezet.
Zo zijn wij tenslotte na een lange interne discussie al jaren geleden aangeland op ons huidige gebruik. Het is goed te onthouden, dat dat gebeurd is langs twee wegen: 1ste de overtuiging dat de dienst van het voorgangerschap kan aangewezen worden van bovenaf maar ook van beneden af, door verkiezing, en 2de dat er niet één enkel ambt bestaat in de kerk maar dat er vele ambten oftewel bedieningen bestaan in de kerk. Voor de 1ste overtuiging kunnen wij ons beroepen op de oudste traditie van de Kerk, voor de 2de rechtsreeks op wat Paulus daarover schrijft in de Schrift.

Wat zijn nu de gevolgen van onze overtuiging en onze al jarenlange praktijk? 1ste: dat er naast de kerkelijke traditie van het sacramenteel priesterschap ook een traditie is van een lekenvoorgangerschap met een oude traditie. Het aanvaarden van het eerste hoeft geen verraad te zijn aan het tweede. Zo heb ik het tenminste niet beleefd. En op de 2de plaats: het voorganger-zijn is een dienst aan de Kerk van Christus naast andere bedieningen binnen het lichaam van de Kerk, dus de ene mag zich niet afzetten tegen de andere.
Door mede te werken aan alles wat we in onze gemeenschap proberen tot stand te brengen is het van groot belang, dat we er met zijn allen van overtuigd zijn, dat we meewerken aan de voortzetting van de zaak van Jezus. Wij verrichten met zijn allen die actief zijn in onze Duif een dienst aan de Kerk van de apostelen. Tegelijk mogen wij ons ervan bewust zijn, dat dit ons zeer kwetsbaar maakt. De voorganger bij ons kan zich niet verschuilen achter een wijding of benoeming van hogerhand. Hij staat hier met een totaal eigen verantwoordelijkheid. Dat maakt hem of haar kwetsbaar. Bovendien staat de voorganger hier op grond van een verkiezing door de leden van de gemeenschap. Ook dat maakt hem of haar kwetsbaar. Een volgende keer kan hij of zij afgewezen worden of minder stemmen krijgen. Tegelijk verplicht deze kwetsbaarheid van de gekozen voorgander de hele gemeenschap om respect te hebben voor de moed en de toewijding van hen die zich voor deze dienst aan de gemeente beschikbaar stellen. Allen dienen te begrijpen, dat geloof in de Kerk niet kan standhouden als niemand de moed heeft dat geloof bespreekbaar te maken en openlijk uit te dragen.
Laten wij de Geest van Jezus bidden, dat wat wij in onze 25 jaar met moeite hebben vorm gegeven moge doen standhouden in onze harten.

| Archief/Bijdragen | Corstiaan's "Hoofdpagina" | Ton's bijdragen als Gastvoorganger |

AM 25-6-1999 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl