Lezingen:
Zoals aan de vaste bezoekers van De Duif bekend is, bevinden
wij ons in een jubileumjaar: in dit jaar herdenken we dat in januari
1974 dit kerkgebouw door een groepje parochianen voor de eredienst
is opengemaakt, nadat het door de kerkelijke overheid aan die
bestemming was onttrokken. Dat is dus 25 jaar geleden. In eigen
kring hebben wij dat in januari gevierd maar het hele jaar door
doen wij dat door een aantal vieringen, gewijd aan de meest opmerkelijke
ontwikkelingen, die wij in deze 25 jaar hebben doorleefd.
Vandaag is het thema: het kerkelijk ambt. De gedachten daarover
zijn de laatste jaren sterk veranderd en in onze Duif helemaal.
Voor mij persoonlijk heeft dat een grote rol gespeeld. Nu een
week geleden, op 11 juni, hebben wij, Carla en ik, het feit herdacht,
dat ik 50 jaar geleden mijn priesterwijding ontving in de kathedraal
van Haarlem. Van die 50 jaar heb ik de helft doorgebracht in onze
Duif. 50 Jaar geleden, toen ik gewijd werd, was onze moederkerk
nog een echte traditionele pastoorskerk. De liturgie was een 'one-man-show',
de pastoor was de baas en leken kwamen er niet aan te pas. 25
Jaar later, toen wij deze kerk heropenden, was dat nog niet veel
anders. Weliswaar leefden er toen allerlei vernieuwingsgedachten
die volop aan bod waren gekomen op het Vaticaans Concilie in de
jaren 60 en in ons eigen Pastoraal Concilie 10 jaar later, maar
die werden in de latere jaren stelselmatig weer teruggedraaid.
De vrijheid evenwel die wij onszelf in 1974 hadden verschaft gaf,
ons de gelegenheid die vernieuwingsidealen wel degelijk serieus
te nemen en in praktijk te brengen. Hoe dat gebeurde, daarover
gaat de overweging van vandaag.
Jezus heeft de Kerk gesticht. Tenminste, zo zeggen we dat.
Misschien is het beter te stellen dat Jezus van Nazareth de grondlegger
is van de Kerk, want de Kerk zoals wij die kennen, is gegrondvest
op de prediking en de leer van Jezus. Als je praat over 'stichten'
denk je aan een instituut en als instituut lijkt de Kerk toch
wel erg op mensenwerk. En wanneer Jezus tijdens zijn leven sprak
over de Kerk, zei Hij nooit hoe die geleid moest worden, wel hoe
het niet moest. Bekend is zijn woord over hoe men in de wereld
leiding geeft: (Luc. 22,25) 'Bij de heidenen spelen koningen de
baas, maar bij jullie mag dat niet zo zijn, de grootste van jullie
moet de minste worden, en de leider de dienaar.'
De eerste kerkorganisatie was uiteraard die van de apostelkerk.
Jezus had niets anders gedaan dan 12 leerlingen aan te wijzen
die zijn werk moesten voortzetten. Dat deden zij dan ook, en de
leiding van de apostelen was onomstreden. Toen de apostelen daarna
een voor een wegvielen, trachtte men op alle manieren trouw te
blijven aan hen, want dat was de enige garantie dat hun gemeente
de ware gemeente van Jezus was. De nieuwe leiders schreven doodleuk
hun rondzendbrieven op naam van Petrus, Paulus of een van de andere
apostelen. Wij hebben de neiging dat als bedrog en plagiaat te
beschouwen maar we moeten het zien als een poging de Kerk als
apostelkerk voort te zetten, want dat zagen zij als hun opdracht.
Wij zeggen hen dat nu na, als wij in de geloofsbelijdenis belijden
dat wij geloven in de ene apostolische kerk, de kerk dus van de
apostelen.
Over die nieuwe leiders, na de apostelen, weten wij niet zoveel.
Sommigen waren nog door de apostelen zelf aangesteld, anderen
werden door hun gemeente gekozen. Hierin zien wij meteen al de
kwestie waarvoor wij als Duif werden geplaatst toen wij begonnen.
De vraag namelijk naar de legitimiteit van de voorganger, m.a.w.
de vraag waaraan de voorganger zijn ambt ontleent. Het traditionele
katholieke antwoord is namelijk: van boven! De apostelen wezen
hun opvolgers aan en die vervolgens ook de hunne. Zo ontstond
de apostolische opvolging, de priesters zijn aangesteld en gewijd
door de bisschop, die op hun beurt door de paus en die hele opeenvolging
gaat terug op de aanwijzing door Jezus zelf. Maar de andere lijn
is die van beneden: ook in de apostolische tijd had je al de huisgemeenten
die hun voorgangers zelf kozen, hún mandaat komt dus van
beneden, van de gemeente die hem roept en zendt.
Toen ik 25 jaar geleden in de Duif kwam als priester, was het
de tijd dat die lijn van boven steeds meer onder druk kwam te
staan. We kregen in die tijd de betreurenswaardige bisschopsbenoemingen,
die op fel verzet rekenden. Zelf was ik nauw betrokken bij de
basisbeweging, die een kerk van onderen wenste, en het was de
tijd dat aan scholen, universiteiten, verenigingen enz. de eis
van democratie steeds meer naar voren kwam.
In onze gemeenschap hebben wij dus geleidelijk aan de lijn van
boven ingeruild voor de lijn van beneden. Naargelang onze oecumenische
houding en het aantal reformatorische leden van onze gemeenschap
groeide, verbleekte ook die 'lijn van boven' t.a.v. de legitimiteit
van de voorganger. Hij had niet meer gezag dan wij hem gaven en
als voorzitter kozen wij een ander. Maar vele jaren bleef hij
wel de enige die voorging in de liturgie. Van de gedachte dat
ook een ander kon voorgaan, tot het moment dat dat ook werkelijk
gebeurde, doorliepen wij een lang proces.
Nu moeten wij niet denken, dat dat alleen in De Duif gebeurde.
Wereldwijd zijn het katholieke en protestantse denken elkaar zo
dicht genaderd, dat de tegenstelling vrijwel verdwenen is, al
is de stap van denken naar doen soms nog een heel grote. Het z.g.
Lima-rapport van de Wereldraad van Kerken geeft aan dat in de
roeping tot dit ambt zowel de Kerk als geheel als de locale gemeenschap
een rol speelt en dat er geen tegenstelling hoeft te bestaan tussen
een aanstelling 'van boven' en een 'van beneden'. Verkiezing door
ons is dus niet minder geworteld in de traditie van de Kerk dan
een aanwijzing door het kerkelijk gezag. Het mooiste zou zijn
als het beide gebeurde, verkiezing door de plaatselijke gemeenschap
en bevestiging daarvan door het gezag. Zo willen wij ook dat het
gebeurt met de bisschopskeuze. Dat 'boven' daar nog niet (of niet
meer) aan toe is, is wel jammer.
Er is echter nóg een probleem met dat kerkelijke ambt.
Dat zien we al aan de manier van spreken: het kerkelijk ambt,
alsof het er maar één is. Dat komt waarschijnlijk
door hoe het begon. De apostelen waren de leiders van de kerk,
zij deden dus alles en zij konden ook alles want hun gezag was
groot: hun opleiding gebeurde door Jezus zelf. Men had de neiging
van hun opvolgers hetzelfde te verwachten. Paulus ging hier al
tegenin, o.a. in de lezingen die wij voor deze viering kozen.
We moeten niet alles van één persoon verwachten,
de bedieningen in de kerk zijn velen want de gemeente is als een
lichaam. Iedereen moet doen waarvoor hij geroepen en geschikt
is en de ene dienst is niet meer waard dan de andere. In onze
gemeenschap probeerden wij steeds meer naar die opvatting van
de apostel toe te groeien. Dat verklaart ook waarom er in onze
gemeente geen echt bestuurlijk centrum is waarin alle verantwoordelijkheden
samenkomen. De taken van beheer, beleid, pastoraat, prediking,
diakonie, liturgie, koorzang, publiciteit en wat al meer worden
allemaal zo verzorgd, dat de garantie dat ze meewerken aan gemeenschapsvorming
zo groot mogelijk is. Het dient allemaal tot opbouw van het ene
lichaam van Christus, en dat is de Kerk. Dat is de oude manier
van spreken, en die is van Paulus afkomstig. Langzamerhand begon
men dat te verwarren met die uitspraak van Jezus over het brood
en de wijn van het laatste avondmaal. Hij zei: dit is mijn lichaam,
en bedoelde het brood als symbool van de Kerk. Zo werd de term
'lichaam van Christus' niet langer verstaan als de Kerk maar als
de eucharistie en werd het voorgangerschap bij de eucharistieviering
het belangrijkste taak in de kerkelijke organisatie en de rest
daaraan ondergeschikt. De kerk werd een ambtelijke organisatie
met nog maar één enkel dienstwerk: het ene ambt.
En zo is het gebeurd met mij - en nu word ik persoonlijk - dat
ik mijn hoogheilig priesterambt, waar ik zoveel jaren naartoe
heb geleefd en dat ik met zoveel schroom een halve eeuw geleden
heb ontvangen, hier in De Duif langzamerhand ben kwijtgeraakt.
Hier immers waren we revolutionair bezig, juist om dit kerkgebouw
te behouden, moesten en konden we de oude kerkstructuur kritisch
bekijken. Juist om de traditie van deze parochie te redden, moesten
we de Traditie van de Kerk van Christus kritisch bekijken. De
nieuwe ideeën over kerk en kerkelijk ambt, die destijds allerwege
van bovenaf werden teruggedraaid, vielen hier in een vruchtbare
bodem. We bemerkten dat problemen met oude tradities geen problemen
meer zijn wanneer je kijkt naar de oudste traditie van de Kerk,
en dat dat wonderwel klopt met nieuwe inzichten in theologie en
kerkopbouw. Veel zaken van onze traditionele clericale kerk werden
zo met liefde overboord gezet en mijn oude priesterroeping kreeg
meer menselijke proporties.
Zo kan ik na 50 jaar priesterwerk met voldoening vaststellen,
dat er bij mij een ontwikkeling in denken en doen heeft plaatsgevonden,
die gelijke tred hield met de opvattingen van mijn eigen gemeente.
Geleidelijk aan paste het niet meer dat ik in speciale priesterkleding
voorging maar evenmin werd er na verloop van tijd van mij verwacht,
dat ik mij nog langer verplicht zou voelen tot een celibataire
levensstaat en die veranderde dan ook vrij spoedig.
Het logisch gevolg van deze ontwikkeling was dat dus met goedkeuring
van de gemeenschap een ieder die zich daartoe geroepen voelde
zou kunnen voorgaan. Het kostte niet zoveel moeite onze gemeenschap
daarvan te overtuigen maar het duurde nog een heel tijd voordat
die overtuiging ook in concrete daden zou worden omgezet.
Zo zijn wij tenslotte na een lange interne discussie al jaren
geleden aangeland op ons huidige gebruik. Het is goed te onthouden,
dat dat gebeurd is langs twee wegen: 1ste de overtuiging dat de
dienst van het voorgangerschap kan aangewezen worden van bovenaf
maar ook van beneden af, door verkiezing, en 2de dat er niet één
enkel ambt bestaat in de kerk maar dat er vele ambten oftewel
bedieningen bestaan in de kerk. Voor de 1ste overtuiging kunnen
wij ons beroepen op de oudste traditie van de Kerk, voor de 2de
rechtsreeks op wat Paulus daarover schrijft in de Schrift.
Wat zijn nu de gevolgen van onze overtuiging en onze al jarenlange
praktijk? 1ste: dat er naast de kerkelijke traditie van het sacramenteel
priesterschap ook een traditie is van een lekenvoorgangerschap
met een oude traditie. Het aanvaarden van het eerste hoeft geen
verraad te zijn aan het tweede. Zo heb ik het tenminste niet beleefd.
En op de 2de plaats: het voorganger-zijn is een dienst aan de
Kerk van Christus naast andere bedieningen binnen het lichaam
van de Kerk, dus de ene mag zich niet afzetten tegen de andere.
Door mede te werken aan alles wat we in onze gemeenschap proberen
tot stand te brengen is het van groot belang, dat we er met zijn
allen van overtuigd zijn, dat we meewerken aan de voortzetting
van de zaak van Jezus. Wij verrichten met zijn allen die actief
zijn in onze Duif een dienst aan de Kerk van de apostelen. Tegelijk
mogen wij ons ervan bewust zijn, dat dit ons zeer kwetsbaar maakt.
De voorganger bij ons kan zich niet verschuilen achter een wijding
of benoeming van hogerhand. Hij staat hier met een totaal eigen
verantwoordelijkheid. Dat maakt hem of haar kwetsbaar. Bovendien
staat de voorganger hier op grond van een verkiezing door de leden
van de gemeenschap. Ook dat maakt hem of haar kwetsbaar. Een volgende
keer kan hij of zij afgewezen worden of minder stemmen krijgen.
Tegelijk verplicht deze kwetsbaarheid van de gekozen voorgander
de hele gemeenschap om respect te hebben voor de moed en de toewijding
van hen die zich voor deze dienst aan de gemeente beschikbaar
stellen. Allen dienen te begrijpen, dat geloof in de Kerk niet
kan standhouden als niemand de moed heeft dat geloof bespreekbaar
te maken en openlijk uit te dragen.
Laten wij de Geest van Jezus bidden, dat wat wij in onze 25 jaar
met moeite hebben vorm gegeven moge doen standhouden in onze harten.