|
||||
Cees' bijdrage,
viering 11 november 2001
|
||||
Voorganger Cees Blaauw en Ton Wiemers | ||||
Lezingen
|
||||
Overweging Het is een mooi verhaal, dat Lucas ons vandaag te vertellen heeft. Een groep Joden, die zich "saduceeën" noemden, geloofden niet in een voortbestaan na de dood; dit in afwijking van de joodse wet. En juist deze groep meent Jezus in een valstrik te lokken door Hem een uiterst precair dilemma voor te leggen. Ze komen aan draven met de theoretische mogelijkheid dat een vrouw zeven maal met iemand trouwt. Deze zeven mannen zijn broers van elkaar en als er één sterft en de vrouw kinderloos achter laat, dan moet zijn broer zijn plaats innemen en die vrouw huwen; zo luidt de wet van Mozes. Nu komt de strikvraag. Saduceeën geloven niet in een leven na de dood, maar voor deze keer gaan ze door de knieën. Jezus moet maar eens uitleggen met wie van deze zeven mannen zij straks in het leven na de dood verder zal leven. De saduceeën menen met dit leven een ijzersterk argument in handen te hebben, dat er geen leven na de dood kan zijn. Immers verder leven en dan wel liefst met zeven mannen, dat is een onmogelijkheid; dus is er geen leven na de dood. De discussie over leven na de dood wordt ook heden ten dage nog gevoerd. Grote groepen mensen menen een dergelijk leven te moeten afwijzen, omdat men hen niet kan uitleggen waar en hoe zulk een leven kan plaatsvinden. Er is niemand onder ons dit dit haarscherpkan uitleggen. Dus geen leven na de dood? Jezus laat zich echter niet vangen. Het is alsof Hij deze vraag had zien aan komen toen de saduceeën naar hem toe kwamen. Zijn antwoord is eigenlijk verbluffend eenvoudig. Regels en wetten zoals die op aarde gelden om hier een goed leefbaar klimaat te scheppen, gelden in het volgende leven niet meer. Huwelijk of andere verbintenissen hier op aarde gesloten verliezen hun rechtsgeldigheid, anders gezegd, zij bestaan niet meer. En net zoals de saduceeën de wet van Mozes er met de haren bij sleepten om hun gelijk te krijgen, slaat Jezus hen met diezelfde wet van Mozes om de oren. Jezus verwijst naar het verhaal van de brandende doornstruik, waarin God zich aan Mozes bekend maakt als "De God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob". Alle drie genoemde aartsvaders zijn reeds lang geleden overleden, maar toch is Hij nog steeds hun God. Dat kan Hij alleen maar zijn als zij op de een of andere wijze nog bestaan, anders had Hij gezegd: Ik was hun God. Paulus houdt het de Filipenzen ook voor. Hij drukt zich duidelijk uit: "Ons vaderland is in de hemel, vanwaar wij ook onze redder verwachten, de Heer Jezus Christus". Duidelijker kan het niet. Na dit leven wacht ons een ander leven. Niet meer gebonden aan aardse banden, maar een vrij leven. Maar in dezelfde brief aan de Filipensen heeft Paulus nog een boodschap en deze geldt ook voor ons. "Velen van u leiden een leven als vijanden van het kruis van Christus". De vermaning is niet alleen voor de Filipensen bedoeld, maar ook voor ons. Er zijn mensen die zich christenen noemen, maar leven voor eigen plezier en hebben maling aan anderen. Hun God is hun buik, zegt Paulus. Laten we dit gezegde maar voor wat het is, maar het komt hier op neer, dat wanneer je jezelf een christen noemt dat daar dan ook consequenties aan zijn verbonden. Je leeft niet alleen, maar met velen om je heen en daar ben je mede verantwoordelijk voor. We moeten niet vergeten dat het kruis van christus staat voor het koninkrijk dat nog moet komen. Dat koninkrijk moeten wij samen tot stand brengen en daar past geen leven bij, waarin het eigen "ik" voorop staat. Wij leven nu in de maand november; van oudsher een maand waarin wij meer
met onze overledenen bezig zijn dan normaal. De natuur helpt daar ook
een handje mee; met vallende bladeren en afgebroken takken door de najaarsstormen.
Vallende bladeren en afgebroken takken zijn symbolen van voorbijgaand
leven. |
||||
|
||||
|
||||
|
||||