Bijdrage Rob, viering 11 december 2005

 
 

Voorganger: Rob Gijbels

Lector: Thea van Deijl (zie foto hieronder)

 
 

 

 
         
 

Lezingen

Jes. 65;  17-19 en 25

Psalm 126

 
         
 

Welkom en inleiding.

Hartelijk welkom in De Duif , mede namens Thea van Deijl die mee voor gaat.

We zitten midden in de Advent en kijken uit naar wat komen gaat. Uitkijken naar … betekent ook: een wending nemen.

Marina Slot hield ons een paar weken geleden voor, dat we eigenlijk meerdere voorbeelden kennen van een apocalypse in de bijbel; de apocalypse, een mengvorm, - een droom zou je kunnen zeggen – vanuit het leven van dit moment en de heilsverwachting van het Rijk van God. Zo leven we in cycli, waarin alles steeds weer terugkeert.

En als we een beetje opletten, dan begrijpen we in die cycli steeds meer van onszelf, van de wereld en die haar bewone. Vanuit zo'n apocalyps-venster hebben we zicht op een groots tijdperk om gelukkig te worden. De teksten en liederen die we vandaag lezen en zingen, hebben nog steeds zo'n apocalyps-grondtoon: uitzien naar een groots tijdperk.

Advent is kijken naar wat voor ons ligt. Van oudsher staat deze zondag in het hart van de Advent en daarom gaan alle registers open; we zien uit naar vreugde en blijdschap.

De reguliere lezingen van deze zondag verhalen over de getuigenis van Johannes dat hij slechts de man is die vóór Jezus uitgezonden was. Het voorgangersteam heeft er voor gekozen om de themalijn te volgen van het oecumenisch leesrooster en dat doen we aan de hand van een 4-tal psalmen.

 

Vandaag staat psalm 126 centraal; een korte psalm - een antwoord op psalm 85 van vorige week zondag. 126 is een psalm met emoties: een lach, maar ook een traan.

De vreugde deze zondag komt van het geluk. Deze psalm is kort maar krachtig en bevat zoveel mooie beeldspraak en verbeelding, dat we er alleen een klein stuk Jesaja bij hebben gekozen. En aan het eind van de viering – na de gebeden hebben we een Adventsgedicht toegevoegd, die niet in uw boekje opgenomen is. Jesaja mag toekomst voorzeggen: in de woestijn, de steppe tussen Babel en Jeruzalem wordt een weg uitgelegd. Een weg waar we niet koud, een-voor-een ongeborgen blijven, maar het pad via welke veelstemmig licht je tegemoet zal komen.

 

De psalm 126 is geschreven rond het einde van de ballingschap in Babel, de tijd dat Ezra en Nehemia met de opbouw van het land bezig waren. Het maakt deel uit van een serie pelgrims-liederen/bedevaartsliederen die gebruikt werden, gezongen werden bij de tochten naar de grote feesten in Jeruzalem. Ps. 126 heet de hóógste van de opgangsliederen.

De hóógste - omdat deze psalm bij uitstek de terugkeer uit de diepten van ballingschap bezingt. De psalm is een lied voor mensen die hun veilige woonplaats hebben verlaten, maar in de stad van God nog niet aangekomen zijn. Mensen op doortocht, die beproefd door de woestijn en als kinderen van Abraham, zelf stad en land had verlaten om op weg te gaan naar het land dat God hem zal wijzen. Ze zingen elkaar onderweg moed in, over de bevrijding die God eens heeft gebracht.

 

In de joodse gemeenschap is psalm 126 nog steeds heel actueel; het is de “Sjier Hamaäloth” die men samen zingt na de sabbatsmaaltijd. Omdat die psalm spreekt van een mooie toekomst. De sabbat is een rustdag voor iedereen, waarop je met familie en vrienden van rust geniet, van elkaar geniet, zingt, eet en samen leest uit de Tora. Als je je ogen even zou sluiten, dan zie je een prachtig palet van beelden: de gezamenlijke maaltijd, de gedekte tafel met het mooie tafelkleed, het aansteken van de kaarsen, de beker wijn als herinnering aan de uittocht uit Egypte, de gevangenschap en ballingschap en het delen van het gevlochten brood/challa in zout gedoopt. Op shabbat en feestdagen leest men met elkaar met deze prachtige psalm; het brengt je bij iets als diep vertrouwen, zoiets als thuis-komen. Laten wij de psalm eens stap voor stap doorlezen om de rijkdom ervan te ontdekken en met elkaar te delen.

 


Overweging.

 

Advent is een soort tussen-periode; het oude is achter de rug, maar het nieuwe nog niet aangebroken. Een periode van uitzien naar wat komen gaat. En Psalm 126 past daar wonderwel in; het bezingt uitersten en daarmee vind ik het lied spannend en inspirerend.

Eigenlijk is het een kort drieluik: We komen hier zowel de herinnering (vs.1-3) tegen, dan een vraag uit het heden (vs.4) en direct daarna de verwachting (vs. 5-6).

Er staat mooi poëtisch verwoord, dat onze mond vervuld zal zijn met gejuich vanwege de oogst! Het zijn typisch dingen die horen bij zo'n tussenperiode, waarin je een uitgenodigd wordt je om te wenden, om je lot te keren.

Laten we de psalmtekst eens volgen: Het begint al met een levendige, sterke herinnering aan geluk en bevrijding. Mensen zijn bevrijd uit de ballingschap; de periode van gevangenschap en ongeluk is voorbij; een stoet gaat dolgelukkig op weg, terug naar huis.

God … het was als een droom. Het was of ze in trance waren, helemaal met het hoofd in de wolken; als iemand die slaapwandelt misschien! Ze zijn niet meer helemaal van deze wereld.

Als ze er aan terugdenken -aangeraakt door God – beleven ze het als het ware weer opnieuw.

 

Als je goed luistert, hoor je er ook een zucht in; een zucht van verlangen. Hoe mooi en overweldigend was dat moment … dat het nòg eens mag gebeuren! Want er is blijkbaar opnieuw sprake van een situatie van een vijandige wereld, van onvrede, van onrecht, duistere praktijken. Eeuwige, wend toch ons lot, zoals u water doet weerkeren in de woestijn; in het zuiderland -de Negev- staat er ook wel in andere vertalingen. Ik vind dat een mooie beeldspraak over dat tussenland; aan de ene kant de dorre, droge Negev-woestijn en aan de andere kant het land dat overvloeit van melk en honing. Na de hete zomer is het land rotsachtig en kurkdroog. Daar wil niet zoveel meer groeien. Maar aan het einde van die cyclus daalt de eerste regen uit zware wolken neer en zijn we deelgenoot van het terugkerende wonder: de droge beekbeddingen lopen snel weer vol water. En je gelooft het of niet, maar een geel en dor woestijnlandschap wordt razendsnel omgeturnd door de groei van nieuwe planten en bloemen. Dat kan heel snel gaan - zo'n heel ander landschap; als een droom.

 

Ook wij zuchten wel van verlangen naar een betere tijd. We hebben daar ook alle aanleiding voor. Toevallig of niet, wij gedenken dit weekend ook de rechten van de mens. Wij denken aan mensen als José en Luís Ferrer uit Cuba; die een referendum wilden organiseren,

aan Esther Fissehatsion uit Eritrea, die de regering een brief schreef, aan Babikir Atim in Marokko, een advocaat voor de mensenrechten, en die naamloos velen, die om valse of onbekende redenen zonder aanklacht of proces gevangen zijn gezet.

 

Op de radio is een rubriek die heel passend heet: geen heden zonder verleden. Wat er is gebeurt is en wat er nú met je gebeurt - heb je nodig om je toekomst richting te geven. Als je het om kunt keren naar verbeelding, naar verwachting dan zet het je in actie. Verwachtingen

maken krachten in je leven vrij en daarmee zul je in staat zijn om zelf mee te gaan in een wending van het oude naar het nieuwe. Herinneringen kunnen echter ook schrijnend en pijnlijk zijn, een gevoel van gemis. Zowel op het grote wereldtoneel, als wel heel persoonlijk.

En daarom gaat deze psalm verder met een fijnzinnige gelijkenis van de huilende zaaier.

Een gelijkenis die ons helpt om pijnlijke verwachting of verbeelding niet uit de weg te gaan. Soms maakt het deel uit van jouw pad van het leven; je kunt er in een bepaalde fase niet omheen..

 

De zaaier kun je je met enige verbeeldingskracht goed voorstellen; op het land; een zwoegende, gebogen gestalte op het rotsachtige boerenland. Met een breed gebaar zwaait hij het zaad uit over de akker. Waarom die tranen? Zijn het misschien zweetdruppels op zijn gezicht die op tranen lijken? Aan het zaaien gaat veel werk vooraf. De akker is niet zó maar gereed! De trane van de zaaier zijn vast ook een dieper symbool. Zaaien is verliezen; het laatste deel van de vórige oogst geeft hij prijs aan de aarde. Maar misschien had hij er wel brood van moeten bakken en worstelt hij met de vraag: komt er ooit iets van terecht?

Zaaien is ook het symbool voor: het beste van jezelf uitdelen. Dan zijn de tranen van de zaaier ook een beeld van verwachting, van troost en vertrouwen: dat wat ik losgelaten heb, gaat ooit (in een volgende cyclus) vrucht dragen. En al lopend en misschien huilend houdt je je vast aan die verbeelding, aan die belofte: er komt een tijd dat ik hier wéér loop. Maar niet verliezend, maar winnend. Niet huilend, maar lachend.

Die laatste verzen van de psalm zeggen eigenlijk: vergis je niet, een lach en een traan liggen dicht bij elkaar. De tijd zal ooit teruggeven wat in haar schoot is verborgen. Bij deze mooie woorden en beelden, besef ik me terdege, dat het soms natuurlijk verrekte moeilijk is om deze droom vast te houden. Maar laten we kracht putten uit het besef van dit lied van de opgang. Het is eeuwenlang gezongen en verkondigd: wie zaait - zelfs als je ogen vol staan met tranen - komt dichter tot God. We mógen verwachten, we mógen dromen en liefhebben, ondanks alles wat ons benauwt. Met een lach èn een traan mogen we thuiskomen, echt bij jezelf komen en dàt is zoiets als thuiskomen bij God.

 

Voor mij is de bijbel zo het grote boek van verandering. Na elke cyclus: de wending van het lot van de aarde en de mens. Een stem klinkt om een nieuwe cyclus te openen:

Adam, de aarde is gehuld in vijandschap.

Maar Ik zorg voor de wending; het kwaad zal niet overwinnen.

 

Abraham, Ik wend je lot,

Ga op reis, want Ik heb veranderingsplannen.

 

Mozes, zeg tegen de Farao dat hij mijn volk moet laten gaan,

Want ik wend hun lot.

 

Koning Kores, laat de mensen vrij uit Babel terugkeren,

Ik wend hun lot,

Ik zal hen laten lachen en juichen.

 

En: He, jij daar,

Ik wend jouw lot.

Een groot licht gaat op, Ik zal er zijn – ook voor jou!

Moge het zo zijn.

 

                                                        

 

 
     
     
     
     
     
     
     
     
     
       
 

Voorgangers | hoofdpag Rob |

 
 

RG 2006-10-09 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl