Bijdrage Cor Ofman, viering 7 mei 2006
 
 

Voorganger: Cor Ofman

Lector: Cees Blaauw

 
         
 

Lezingen:

1 Joh. 3; 1-2 en

Joh. 10; 11-18

         
         
 

Overweging.

Ik werk bij de Diaconie van de Protestantse Kerk van Amsterdam. Dat is een caritas organisatie met hele oude papieren. Als sinds de alteratie van 1581 zorgt de diaconie voor de armen. Al 425 jaar dus. Vroeger deed zij dat onder meer met ‘broodpenningen'. Wie arm was en regelmatig naar de kerk ging kreeg een broodpenning. Ik heb er hier zo eentje; broodpenning der hervormde diaconie te Amsterdam, staat op de ene kant; met het jaartal 1861 . Op de keerzijde lees ik: vergenoegd en dankbaar . Zo aten de armen genadebrood. Zo doen we dat tegenwoordig niet meer. Want dat is tamelijk bevoogdend. Hoewel: in Amsterdam zijn er nu voedselbanken. Daar wordt brood uitgedeeld en voedsel dat over de datum is (en dus niet meer te verkopen in de winkel), maar zonde om weg te gooien.

En er zijn, god betere het, meer dan duizend Amsterdamse armen die daar van afhankelijk zijn. Je hoeft er niet meer voor naar de kerk te gaan om je goede gedrag te tonen; je moet de bewijzen van je inkomsten en je vaste lasten laten zien, je moet bewijzen dat je behoeftig bent om voor een voedselpakket in aanmerking te komen. In Amsterdam Zuidoost werd er onlangs nog om gevochten.

 

Ik werk in dat stadsdeel in het Kerkhuis, een dienstencentrum voor migrantenkerken. Er zijn daar meer dan honderd, de meeste verstopt in parkeergarages en op industrieterreinen.

Ik bezoek ze in het kader van het project Praise Him , een afkorting voor aids-preventie en gezondheidsinformatie voor migranten. Er wonen veel mensen die geen verblijfsdocumenten hebben en niet verzekerd zijn tegen ziektekosten. Via ons project willen we illegale mensen informeren over de Nederlandse regelgeving én ervoor zorgen dat ze hun recht op toegang tot de gezondheidszorg kunnen verzilveren. Ze kunnen een MEDOC krijgen, niet een wijn, maar een medisch document waarin hun ziektegeschiedenis en medicijngebruik in kaart is gebracht. Dat maakt het voor artsen, vroedvrouwen en apothekers gemakkelijker om in een medische noodsituatie adequaat te handelen.

 

Gisteren zei een van de Ghanese kerkleiders tegen mij: jij bent een pastor , een herder zoals Jezus die de mensen in hun nood zag en handelend optrad. Ik vind dat teveel eer. Ik zie mijzelf liever als iemand die de grenzen van de wet en van de barmhartigheid verkent om mensen in nood tot hun recht te laten komen. Ik ben hoogstens een belhamel die de kudde de weg wijst naar een groen land waar het beter grazen is. In zekere zin ben ik een huurling : ik ben ‘ingehuurd' om mensen die verloren lopen bij te staan.

 

In het evangelie staat de huurling in een kwade reuk. Hij wordt geportretteerd als iemand die geen herder is en niet de eigenaar van de schapen en die op de vlucht slaat zodra hij de wolf ziet aankomen die het op de schapen gemunt heeft. Zo'n huurling wil ik niet zijn. Goed, er zijn wolven, geld wolven te over. Heel wat migranten kunnen daar over meepraten. Ze heten deurwaarders , mensen zonder erbarmen, ik maak de onbarmhartigste mee, die met hun buitengerechtelijke kosten de mensen van hun dagelijks brood beroven. Met hun dagvaardingen dreigen ze met rechtzittingen. En rechters stellen de schuldeisers altijd in het gelijk, omdat ze formeel, volgens onze wetten, in hun recht staan. Genade voor recht kennen ze niet. Zijn zij de huurlingen?

 

Jij wilt mensen wel heel gemakkelijk weg laten komen met hun schulden, hebt u misschien, al horende, gedacht. Het gaat toch om eigen schuld? Je zult maar ondernemer zijn en de mensen kopen, maar betalen niet voor de geleverde diensten. Je bent wel wat eenzijdig, niet? Ja, ik ben eenzijdig omdat ik de keerzijde zie: hardwerkende migranten, die in ons land het smerige werk doen. 's Morgens vroeg en 's avonds laat, in flex-banen zwoegen ze voor hun brood. Vaak gaat de helft van hun inkomen (of meer) naar hun woonlasten. Als ze schulden hebben, komen ze er nooit van af. Hun zorgen wil ik delen, vertolken, hun bestaan verdedigen tegen de wolven.

 

Jezus keert zich in het evangelie volgens Johannes tegen de leiders van zijn tijd, de religieuze in het bijzonder. Want die hadden toen in de maatschappelijke melk te brokkelen. Ze bekommerden zich niet om het welbevinden van hun schapen, ze waren geen herders die in de achterhoede verbleven om ervoor te zorgen dat het zwakste dier, dat niet mee kan, ten prooi zou vallen aan een roofdier.

 

Jezus identificeert zich met de goede herder. De herder die altijd achter de schapen loopt en extra oog heeft voor wie het tempo niet kan bijbenen. Hij weet wie hij voor zich heeft en zijn schapen weten wie achter hun staat. ‘Ik ben', zegt Jezus. ‘Ik ben de goede herder.' Zoals hij in de woorden van Johannes wel vaker zegt wie hij is. ‘Ik ben…. de weg, de waarheid en het leven.' Hij roept daarmee Messiaanse verwachtingen op. Hij zegt dat hij de Vader kent en die hém. Dat hij zijn leven geeft voor zijn schapen. Psuchè leest het Grieks: dat is leven met lijf en ziel. Dat is: verbonden zijn met je Opdrachtgever en met je opdracht, zó dat je ermee samenvalt, dat je leven, je eigen bestaan ermee staat of valt. Met als doel: één kudde, één herder.

 

Het lijkt een soort mission impossible, maar het is de taal van de liefde. Dat wordt in de brief die aan Johannes toegeschreven is beklemtoond: door de liefde die de Vader ons geschonken heeft horen wij erbij. In de taal van het evangelie: bij de kudde; in de taal van de Johannesbrief: bij het gezin van God, als kinderen van God. Niet als een toekomstig ideaal, maar als een alledaagse werkelijkheid in het hier en nu. Dat beleven wij, dat verhalen wij, dat verbeelden wij, dat vertalen wij elke zondag opnieuw: in brood dat gebroken wordt, liefde die zich geeft. Dat is nooit exclusief. Wat wij hier samen doen is geen geheimtaal waar buitenstaanders van worden uitgesloten. Er is in de gemeente van de Heer geen wij tegenover zij. Geen vijanddenken, geen uitsluiting. De gemeente van de Heer leeft van de nodiging: je wordt uitgenodigd mee te doen in de kring van breken en delen, van geven en ontvangen, van doorgeven en niet voor jezelf alleen houden. Hier geven we ons niet over aan doemdenken. Dat het nooit wat wordt, dat de wolven winnen, dat mensen maar huurlingen zijn, of dat wij herderloos zouden zijn. Geen denken aan! Wij zingen, desnoods tegen de klippen op, dat hier het levensbrood wordt gedeeld en wij nieuwe mensen worden. Wij zingen hier uit alle macht: wil ons behoeden en op handen dragen. En: dat Hij ons in de dood nog kent. En dat Hij die weet wat in mensen omgaat aan hoop en twijfel, domheid, drift, plezier, onzekerheid – Vader zal zijn van ons allen. Van herders en huurlingen, makke schapen en belhamels om het even.

       
       
 

| Cees' "Hoofdpagina" | Gastvoorgangers |

 
 

RG 2006-05-07 | © copyright 'De Duif', Amsterdam | deduif@xs4all.nl